Volledige werken. Deel 16. Brieven en dokumenten uit de jaren 1873-1874
(1984)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdBoekbeschouwing.Millioenen-Studiën door Multatuli. Delft J. Waltman Jr. 1873. (Prijs f4,-). Aanvankelijk waren deze studiën, zooals de schrijver in een voorbericht meêdeelt, bestemd te verschijnen als feuilleton in het dagblad ‘het Noorden’. Al zeer spoedig echter, zag hij zich genoodzaakt zijn arbeid af te breken, omdat de lezers van die Courant, volgens de verzekering van de redactie ‘er niets van begrepen’. Ditmaal hoopt hij gelukkiger te zijn. Bedrieg ik mij niet, dan zal Multatuli's wensch, in de laatst aangehaalde woorden uitgesproken, niet beschaamd worden, al is ook de niet alledaagsche kost, die in deze millioenen-studiën wordt aangeboden, niet voor een ieder gemakkelijk te verteren. Toch hadden de lezers van ‘het Noorden’ het nog zoo mis niet. Dit boek kan alleen in zijn geheel gewaardeerd en genoten worden. Om bij wijze van feuilleton bij afgemeten kleine porties dag op dag in een Courant ge- | |
[pagina 390]
| |
plaatst te worden, deugden naar mijn meening deze studiën 't allerminst. Die Multatuli's werken kent, weet welke grillige en omslachtige afwijkingen van zijn onderwerp hij zich dikwijls veroorlooft, waardoor de indruk verzwakt en de aandacht vermoeid wordt. Zoo iemand, dan is deze schrijver niet altijd gemakkelijk te volgen in de vervaarlijke luchtsprongen, waar hij den lezer uitnoodigt hem te vergezellen. Ik zeg dit niet om zijn verdiensten te verkleinen. Ter wille van den rijkdom van gedachten en de buitengewone heerschappij over de taal, waardoor deze auteur zich kenmerkt, kan hem veel vergeven worden. Maar die hem wil leeren waardeeren, leze zijn werken niet in een dagblad, op straffe van als de lezers van ‘het Noorden’ hem niet te begrijpen. Wie weten wil, wat ik bedoel, leze vooral de honderd eerste pagina's der millioenen-studiën, (het geheele werk telt er 388). Vergis ik mij niet, dan zal hij mij toegeven dat er een ongewoon geduld wordt vereischt, om met onbezweken belangstelling dit gedeelte van het werk in een 25 of 30 tal feuilleton-artikelen verdeeld, ten einde te brengen. Hetzelfde geldt, hoewel in mindere mate van het vervolg. Men vindt in dit boek prachtige bladzijden, tintelende van vernuft en gevoel; men vindt er tevens in hoogst belangrijke beschouwingen en scherpzinnige berekeningen over het spel; maar - waarom het te verhelen? - er is ook veel in dat zonder de minste schade had kunnen weggelaten worden, en waardoor de aandacht des lezers op een zware proef wordt gesteld. Bij een boek getroost men zich dit; men leest door en wordt telkens schadeloos gesteld; bij een serie opvolgende dagbladartikelen daarentegen verlangt men iets dat bestendig boeit, en is dit niet het geval, dan is men uit den aard der zaak allicht geneigd, het kind, gelijk men zegt, tegelijk met het bad weg te werpen. Deze opmerkingen over het mij ter aankondiging gezonden werk, houden tevens in zich de reden, waarom ik mij tot een bloote aankondiging zal bepalen, en geen poging zal wagen een overzicht van den geheelen inhoud te geven. Ook dit is bij Multatuli's werken een gevaarlijke en meestal hopelooze taak. Men kan, met het oog op den eigenaardigen schrijftrant van dezen auteur, hem niet, gelijk ik anders zoo gaarne zou wenschen, in zijn geheele waarde doen kennen, zonder hem tevens te copieëren. Men leze hem zelven; elke, zelfs de beste, recensie kan slechts een zeer onvolledig beeld van het origineel teruggeven. Daarom hier ter plaatse over den inhoud slechts weinig. | |
[pagina 391]
| |
Alles geschiedt langs onveranderlijke wetten, krachtens ijzeren noodzakelijkheid. Alles is zoo omdat het zoo moet zijn en niet anders kan zijn. God is logos, de Rede. Zijn bestaan berust op de waarheid der feiten. Hij zelf is die waarheid. Men dient Hem door de waarheid te zoeken; men beleedigt Hem door waarheid te versmaden; door 't bederven der middelen, die ons gegeven zijn, om de waarheid te benaderen. Vraagt men, welke ritus is de geschiktste om den godsdienstigen zin levendig te houden? dan is het antwoord: Denken, overdenken, redeneeren. Wie redeneert, dient de Rede en de Rede ‘zal u vrij maken.’ Als onderwerp van denken kieze men... eenvoudige grondwaarheden. Zelfs de meest ingewikkelde vraagstukken zijn altijd uit zulke eenvoudige gegevens samengesteld. Men houde zich aan het twee maal twee is vier. Wie zich schrap zet, het geloof hieraan en de toepassing op alles wat bestaat, in 't oog te houden, kan niet verloren gaan. Als gij bedroefd zijt, angstig voor 't afnemen uwer zedelijke kracht, als gij gebukt gaat onder zorgen: denk! En kunt gij 't niet, leer denken! Kies ter beoefening, onderwerpen die op de meest in 't oog vallende wijze de macht der logiek openbaren; de verhouding van cijfers en lijnen, de elementaire catechismus van het zijn. Dwing u zelf tot de stiptheid van het twee maal twee en gij zult weldra erkennen, dat God zich niet onbetuigd laat aan wie Hem dienen in geest en waarheid.’ Deze ideën, die wij grootendeels aan des schrijvers eigen woorden (p. 165) ontleenen, vormen den grondtoon der millioenenstudiën. Zij loopen als een draad door het geheele werk henen; telkens vindt de schrijver in haar zijn punt van uitgang, telkens komt hij tot haar terug. Die dezen grondtoon goed weet te onderscheiden en zich niet door afwijkingen en uitvoerige berekeningen op een dwaalspoor laat brengen, zal, wij durven het hem voorspellen, bij de lectuur van dit werk groot intellectueel genot smaken. Ook van dezen arbeid van Multatuli kan men, al moge men niet in alles zijn meening deelen, zeggen dat hij tot denken opwekt, of liever ons noodzaakt te denken. Die daarvan niet houdt, legge evenals de lezers van ‘het Noorden’ het boek gerust ter zijde, of beschouwe het op zijn hoogst alleen als een leerzamen gids ter verkrijging van juiste denkbeelden omtrent den aard van het roulette-spel en van trente et quarante. Want waarlijk deze beide kansspelen nemen een groote plaats van het eigenaardige boek in beslag, en men had dit laatste daarom even | |
[pagina 392]
| |
goed spel-studiën of nog liever beschouwingen over- en naar aanleiding van het spel kunnen noemen. De schrijver toetst namelijk aan de zoo even meêgedeelde beginselen, de meeningen omtrent de kansen van het spel, die bij het groote publiek dat zich om de speelbanken verdringt, schering en inslag vormen, of liever vormden. Een langdurig verblijf te Wiesbaden heeft zijn fijne opmerkingsgave blijkbaar gescherpt en hem in staat gesteld ook hier weder dien diepen blik in 's menschen wezen en handelen ten toon te spreiden, waardoor Multatuli zich steeds onderscheidt. Daarmede gaat samen een uitvoerige en tot in de kleinste bijzonderheden tredende uiteenzetting van de roulette en het trente-et quarante, zelfs door afbeeldingen opgehelderd en met uitvoerige berekeningen toegelicht. Al die berekeningen hebben ten doel aan te toonen, dat alle systemen, door spelers uitgevonden die beweerden, dat men op die wijze winnen moest, niets anders zijn dan dwaasheid; dat er geen enkele reden bestaat om te onderstellen, waarom éen nummer, of éene kleur bijzonder zou zijn bevoorrecht, en dat slechts éene zaak vaststaat (het twee maal twee): dat de Bank, altijd kunnende doorspelen, zeker is het verlorene vroeger of later te herwinnen, en dat de nadeelige afwijking ten voordeele der Bank, ieder speler op zijn beurt treffen moet. ‘De meeningen der menschen omtrent het spel en zijne kansen, leveren een nieuwe bijdrage tot de kennis van het menschelijk bijgeloof, dat alles wat het niet begrijpt, door even onbegrijpelijke verklaringen, tracht op te lossen, en het denken prijsgevende, vergeet dat ook bij het spel de wet der noodzakelijkheid, het twee maal twee is vier, alles beheerscht.’ Ziedaar, dunkt mij, wat Multatuli met zijn beschouwingen over de speelbanken heeft willen uitdrukken. Mochten velen die les ter harte nemen, en ze ook buiten de speelbanken toepassen! Onze maatschappij zou er voorzeker niet slechter bij varen. Dat het bij dit alles aan keurige schilderingen en fijne genrestukjes niet ontbreekt, was van Multatuli te verwachten. Ik wijs slechts op de Hoofdstukken getiteld: Een tegen zeven! en Rouge perd! (p. 302-326). Het talent des schrijvers, den lezer als 't ware ademloos te boeien en mede te slepen, vertoont zich in deze bladzijden in zijn volle kracht. Het is ons onder het lezen, alsof wij zelven medespelen met de ongelukkige vrouw die voor haar man inzet, in de hoop een bepaalde som te winnen, zonder welke hij geruïneerd is en die, na telkens verloren te hebben en het laatste bankbillet, dat haar nog over- | |
[pagina 393]
| |
blijft te hebben gewaagd, eindelijk haar wensch vervuld ziet. Wij gevoelen, dat dit tooneel uit het leven is gegrepen en wij bewonderen de natuurlijkheid, den schoonen vorm en de psychologische juistheid, waarmede het is uitgewerkt. Wilt ge een ander voorbeeld van de (ik zou bijna zeggen huiveringwekkende) juistheid, waarmede Multatuli gespannen toestanden weet te beschrijven, lees dan op p. 101 de voorstelling van den luchtschipper die uit den ballon vallende, met zijn éene been aan de touwen onder zijn schuitje blijft hangen, terwijl de ballon met toenemende snelheid daalt. Lees de beschrijving van de gedachten, die het hoofd van den ongelukkige doorkruisen en beken met mij dat iemand, die zóo weet te schilderen, een ongewoon verschijnsel in onze letterkunde mag heeten. Daartegenover staat, dat ik misschien met recht op veel détails van dit boek aanmerkingen zou kunnen maken. Maar al te dikwijls straalt ook in dit werk des schrijvers eigenliefde door. Maar al te dikwijls worden wij weder herinnerd aan het hoofdgebrek, dat Multatuli eigen schijnt: zijn gemis om ook in andere groote geesten het ware, schoone en goede op te merken en te waardeeren. Men kan hem bewonderen en het tevens betreuren, dat de schrijver der Ideën zijn pen bezoedelde, toen hij in dat werk de nagedachtenis van een groot staatsman (Thorbecke) door het slijk sleurde. Men kan opgetogen zijn over de schoonheden der Millioenen-studiën, zonder daarom te vergeten dat herinneringen aan des schrijvers persoonlijke omstandigheden, aan den Gouverneur-generaal van Twist en aan de Multatuli-commissie achterwege behoorden te zijn gebleven, terwijl de voorname Herablassung, waarmede (p. 218) de schrijver zich over Stuart Mill uitlaat aan allen, die, (gelukkiger dan Multatuli) dien grooten denker uit zijne geschriften kennen, als aan het belachelijke grenzende, zal voorkomen. Bescheidenheid, objectiviteit en kalme redeneering zonder overdrijving, ziedaar zaken die Multatuli in de eerste plaats nog van Mill zou kunnen leeren. - Doch wellicht zegt iemand dat Multatuli, anders zijnde, Multatuli niet meer zou zijn, en zeker het betrekkelijk gewicht dezer uitspraak is niet te ontkennen. Zoo iemand, dan heeft vooral deze schrijver les qualités de ses défauts. Moge hem daarom veel worden vergeven, maar toch... moge ook hij bedenken, dat van hem, wien veel gegeven is, ook veel geëischt zal worden. V. |
|