[18 januari 1874
Brief van Tine aan Potgieter]
18 januari 1874
Brief van Tine aan E.J. Potgieter. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven; de laatste regel deels verticaal in de marge. (U.B. Amsterdam; fotokopie M.M.)
Venetië 18 Januarij 1874
Waarde Heer Potgieter,
Heden ontving ik door de vriendelijke bemiddeling van den Heer Fischer de 200 Lire die U de goedheid hadt mij te zenden, en die mij zeer te pas kwamen, hoewel Dekker mij zooveel mogelijk ruim helpt; maar het verhuizen geeft altijd onkosten waarop men niet gerekend had. Ontvang Waarde Heer Potgieter mijnen innigen dank voor uwe vriendelijke belangstelling
Gelukkig kan ik U nu in eene meer opgeruimde stemming schrijven. Dekker doet al het mogelijke om ons aisance te geven, zijne brieven zijn zoo innig gelukkig, als hij ons geld kan zenden, zijn hart is zoo goed en het grieft mij zoo dat anderen hem zóó verkeerd beoordeelen.
Sedert een paar maanden na wat rust gehad te hebben is mijne gezondheid merkelijk beter geworden en nu dat Dekker mij s'maandelijks geld zendt behoef ik mij alleen bezig te houden met mijn huishouden. Wij zijn zoo innig innig gelukkig zamen te zijn, mijn zoon voldoet zoo bijzonder goed op het bureau de heeren Blumenthal behandelen hem met de meeste onderscheiding en te huis is hij onze steun en vreugde door zijn vrolijke inborst en mijne lieve Nonni is waarlijk een voorbeeld van studie, Zij gaat nu dagelijks zes uren in de Academie om zich verder te bekwamen in t' schilderen en teekenen waarvoor zij een groote aanleg heeft. en hier in de Academie wordt het grondig onderwezen, zij hoopt dan ook na vier jaren studie iets moois te kunnen voortbrengen. Zij heeft drie uren daag's perspectif te leeren en Eduard onderwijst haar s'avonds de géometrie. t'is een waar geluk wij nu zamen zijn de kinderen hebben zoo veel aan elkander, en Eduard, die zoo als zijn vader de makkelijke manier heeft om iets uit te leggen, helpt haar in veel studiën. Ja waarde heer Potgieter ik heb veel veel geleden, maar ik heb ook zeer veel geluk gehad en nog kan ik mij dikwijls niet begrijpen hoe ik melancolieke buijen hebben kan als ik mijne kinderen aanzie. en inweerwil van alles zou ik nog niet willen ruilen met die eentoonige niets beduidende levens