Volledige werken. Deel 16. Brieven en dokumenten uit de jaren 1873-1874
(1984)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdMultatuli over de kleeding der dames.Dat veel dames zich opschikken op 'n manier die 't recht geeft haar te minachten, is waar. Want, ook zonder de minste vergelijking met vrouwspersonen die zich beroepshalve moeite geven om in 't oog te vallen, wat heeft men te denken van de verstandelijke ontwikkeling van volwassen menschen die zich zelf op de laagte stellen van kannibalen en kinderen? Wat toch is 't anders, dat behangen met allerlei vodden van wol, zijde of metaal? Dat gefladder van linten en strikken? Dat pronken met schreeuwende kleuren? Die steltige hakjes waarop men niet behoorlijk loopen kan, en ter nauwernood gaan? Dat afschuwelijk ophoogen van den beneden-rug? Meent ge, dames, dat die mode ik bedoel dit laatste nu uit Parijs komt? Dit hebt ge mis. Ze is van Zuidafrikaanschen oorsprong 't Is 'n mislukte poging om de wanstaltigheid der Hottentotsche vrouwen natebootsen, die afzigtelijk zijn uit overmaat van vormen, formosissimae! Maar 't staat die stumperts minder leelijk dan u, en zeker is 't haar minder kwalijk te nemen. Eerstens kunnen zij 't niet helpen dat ze wanstaltig zijn. En ten-tweede, ze maken haar natuurlijk gebrek niet viezer dan volstrekt noodig is, door er hooge hakken bij te dragen als gij die in uw gebukte houding en posterieure uitstekendheid, er uitziet alsof ge... Ik wil kiescher zijn dan gij, en noemen 't niet. Maar ge hadt verdient dat ik u de vuiligheid plompweg in 't gezigt smeet. 't Zou uw werk geweest zijn, en 't mijne niet! En dat durft spreken van emancipatie! De vrouw die haar ziel weggeeft aan lappen, linten, vodden en mismakende opvulsels mág niet | |
[pagina 384]
| |
geëmancipeerd worden. En ook, al wilde men, het kán niet! Wie zich tot slavin maakt van de smakelooze sletten der parijsche modewereld, mag geen aanspraak doen gelden op den rang van ontwikkeld mensch, en zou ook dien rang niet weten optehouden, al ware het dat wetten en zeden haar dien toekenden. De emancipatie der vrouw behoort uittegaan van haarzelf, en daartoe is in de eerste plaats noodig dat ze blijk geve van mondigheid, door zich niet aantestellen als 'n kind, als 'n zuidzee-eilandster of als 'n gekkin. Ook van 'n laag standpunt beschouwd, van 't allerlaagste als men wil - ik spreek nu tot bokken en schapen beiden - meenen misschien de dames die ‘de mode volgen’ dat ze daarmee de mannen behagen? Ze vergissen zich. Zij behagen noch den man die slechts 'n mannetjes mensch is, noch den man die ‘wel zou willen trouwen’ noch den man die in gevoel doet, noch vooral den artist. De eerste soort, o bokken, heeft geen lust uw hooge hakken en hottentotterij te betalen. Hij weet dat ge die zaken... bij de levering aflegt. En de heeren die aan 'n huwelijk denken - moet ik hier 't woord richten tot kaf of tot koorn? - nu, ook zij beoefenen zekere spaarzaamheid, en betoonen zich hierin vrij gelijk aan de vuile eerste cathegorie. Die sleep en dat achtergebergte schrikken hen af. En dit is zoo vreemd niet in onzen praktischen tijd. Gesteld dat hun opvatting u wat al te laag van verdieping voorkwam, moogt gij 't hun euvel duiden, gij die zelf blijk geeft van zoo weinig schoonheidsbesef? Zorgt hooger te staan, o vrouwen, voor ge aanspraak maakt op hooger waardering. En de gevoelige, hem die inderdaad vatbaar is voor liefde, of al ware 't maar voor verliefdheid... hem bekoort ge 't minst van al door- om- en aanhangsels, door onderzetsels, opvulsels en suffixen. Hij geeft zich moeite heen te zien door al die onbevalligheid, en als 't hem gelukt is u niet belachelijk te vinden, heeft-i 'n moeilijk werk gedaan, een dubbel werk! Z'n welwillendheid is er moê van. Hij droomde u vleugels aan. Dit bragt z'n stemming mee, en 't lukte wel. Maar om u al de andere dingen waarin ge u hult, áftedroomen... waarachtig, de taak is zwaar! Ge vliegt niet, en zweeft niet... o meen niet dat ik dit afkeur! Integendeel. De man die 't verlangde, zou over 't hoofd zien dat hij zelf, niet zwevend, al zeer spoedig 'n treurig eenzaam figuur maken zou bij uw onmenschelijke verhevenheid. Dat de verrekte fantazie van den minnaar in deze fout vervalt, is te vergeven. Maar ze zou zieker moeten wezen dan aan flinke liefde op-den-duur | |
[pagina 385]
| |
past, zieker ook dan volstrekt noodig is tot het kort opvlammen van verliefdheid, indien ze niet spoedig zich vertrouwd wist te maken met de ware poëzie, met de poëzie van het ware. Al dat wolkerige vliegen en zweven is dus - goddank! - even onnoodig als onmogelijk, maar eilieve, meisjes, laat u dit niet afschrikken behoortelijk te gáán! Dit misstaat nooit. De opgewondenste verbeelding moet zich schikken - en dit zal ze! - in 't vergeefs zoeken naar de wieken die rug en schouder zouden inschulpen tot 'n ernstigen Cherub, maar 't walgt haar dat hulsel te zien afzakken tot... beneden de lenden! En de artist! Meent ge hém te behagen, dames, met den vlerk dien ge verlaagd hebt tot 'n windkussen om op te zitten. Ge kunt 'n vrouwenbeeld teekenen, niet waar? Neen 'n modeplaatje, hoe parijscher hoe liever, en schets binnen den omtrek van zoo 'n met vodden omhangen pop, 'n Venus of u zelf. Al waart ge niet bijzonder schoon gevormd, de lijnen waarmee Natuur heup en lenden eener vrouw teekent, zijn altijd prachtig bij de omtrekken van de dingen waarmee gij die vormen ontsiert. Meent ge 't schoonheidsgevoel van den artist te bevredigen met zooveel onsmakelijke tarra? Waarom niet 'n paar stappen verder gegaan, en ook neus en lippen gewikkeld in 'n kussentje? Dit zou zot staan, meent ge? En 't andere dan? Waarom moogt ge u beneden-achter verdikken, en niet boven-voor? Wees konsekwent, en neemt 'n pruim tabak in den mond als 'n matroos. Dat zet de wang op. Mag dit niet? Waarom dan 't andere wel? Meent ge dat zinkings die 't gelaat doen opzwellen, de schoonheid niet verhoogen? Welk heil verwacht ge dan van 't zadeltje dat elken voorbijganger schijnt toeteroepen: stijg op! Ik stem voor emancipatie... van zúlke dingen. De rest zal wel volgen. Laat ons de handen in een slaan. |
|