Volledige werken. Deel 16. Brieven en dokumenten uit de jaren 1873-1874
(1984)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
[pagina 9]
| |
Kort na het verschijnen van deel XV werd mij meegedeeld, dat de tweede helft van de brief van A.C. Wertheim aan Multatuli, d.d. 20 maart 1873, waarvan mij enkel een getypte kopie ter beschikking had gestaan, wel degelijk als autograaf bewaard was gebleven. Deze was in het bezit van Dr. A.S. Rijxman, die bij het bewerken van zijn dissertatie over A.C. Wertheim (1961) dit stukje handschrift had gekregen terwille van een grafologische analyse. Daarbij werd meegedeeld dat het een brief betrof van 21 maart 1871. Omdat Dr. Rijxman geen reden had aan die datering te twijfelen en uit de tekst begreep dat het over de gelden van de Multatuli-Commissie ging, veronderstelde hij dat de brief gericht was aan Tine. Toen ik van een van mijn vroegere amsterdamse collega's, die bij de totstandkoming van het genoemde proefschrift betrokken was geweest, het getypte afschrift kreeg, werd mij duidelijk dat het jaartal 1871 onmogelijk juist kon zijn: noch de kwestie-Van Plettenberg, noch die van de advertentie had toen al plaats gevonden. Bij navraag in het Gemeente-archief te Amsterdam waar het Wertheim-archief thans berust, kwam het eerste gedeelte van de bewuste brief als autograaf voor den dag. Deze autograaf, waarvan Dr. Rijxman dacht dat ze verloren was gegaan, geeft de juiste datering: 20 maart 1873, en ook de juiste geadresseerde: Multatuli zelf; de foutieve lezing is verklaarbaar daar de 3 inderdaad veel gelijkenis heeft met een wat beverig geschreven 1. Omdat niemand wist waar de autograaf van het tweede gedeelte kon zijn, heb ik de brief gepubliceerd half volgens het handschrift in het Gemeente-archief, half volgens de mij ter hand gestelde getypte kopie (zie V.W. XV, blz. 686). Vergelijking met de thans beschikbare autograaf - een zeer dun blaadje papier met twee bladzijden kennelijk op de copieerpers vervaardigde tekst - heeft mij ervan overtuigd dat de getypte kopie betrouwbaar was; ik heb daaraan overigens nooit getwijfeld. Het dokument is inmiddels overgedragen aan het Gemeente-archief, een fotokopie ervan berust in het Multatuli-Museum. | |
[pagina 10]
| |
Hiermee zijn de bijkomstige filologische problemen ten volle opgelost, maar de essentiële problemen inzake de situatie anno 1873 zijn dit allerminst. Zo lang Multatuli's brief d.d. 19 maart 1873 niet wordt teruggevonden, en die kans is nihil, zal men onmogelijk verder kunnen komen dan vragen; het maken van specultaties ligt niet op mijn weg.- Evenals het vijftiende omvat ook dit zestiende deel van Multatuli's Volledige Werken nog geen anderhalf jaar: van midden juni 1873 tot eind september 1874. Het zijn opnieuw uiterst bewogen maanden, enerzijds door het contact met de onstuimige, om niet te zeggen ontembare Mina Krüseman, telkens doende om in Holland Vorstenschool opgevoerd te krijgen maar dan wel met haarzelf in de hoofdrol, anderzijds door de luidruchtige publiciteit, met Van Vloten en enkele obscure anonimi tégen en de kundige en gezagrijke Vosmaer vóor, zodat aan de taktiek van het doodzwijgen nu definitief een einde kwam. Maar het meest emotionele en schokkende was het totaal onverwachte overlijden van Tine in september 1874, dat zo véel in Multatuli's leven voorgoed onherroepelijk maakte. Men kan dan ook zeggen dat met dit zestiende deel de derde periode van achttien jaar - zijn jeugd in Amsterdam; zijn ambtenaarsloopbaan in Nederlands-Indië; zijn schrijverschap in Europa - tot afsluiting komt. De jaren daarna, hoe belangrijk ook op zichzelf door de opvoeringen van Vorstenschool en de toenemende erkenning, zijn in feite ouderdomsjaren.- Tot het bijeenbrengen van het achterhaalbare materiaal en het persklaar maken daarvan ben ik opnieuw in staat gesteld dank zij de mij door Z.W.O. toegekende hulp van Drs. B.P.M. Dongelmans en mevrouw Alma van Donk. Voor de vertaling van enkele italiaanse teksten heb ik een beroep mogen doen op de deskundigheid van mevrouw Drs. Andrea H.A. van Leeuwen-Janus, waarvoor hartelijk dank. Dat het mij door hen allen en door de bereidwillige medewerking van talrijke bibliotheek- en archief-beambten mogelijk is geworden dit moeilijke deel te voltooien, stemt mij tot grote erkentelijkheid. Garmt Stuiveling Hilversum, 28 maart 1983 |
|