Volledige werken. Deel 15. Brieven en dokumenten uit de jaren 1872-1873
(1983)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdExpeditie naar Atjin.Het in ons vorig nummer opgenomen telegrafisch bericht, is maar al te spoedig bevestigd geworden: de laatste berichten uit Oost-Indië luiden inderdaad hoogst ongunstig. Het aanvankelijk succès der expeditie-troepen naar Atjin, is spoedig door een nederlaag gevolgd geworden. Nadat het aan de Nederlandsche troepen gelukt was, in een aanval op de Atjineezen, twee forten te bemachtigen, hebben zij hun hoofd gestooten voor het hoofdfort. Onze troepen zijn teruggeslagen met een verlies van 130 man aan dooden, waaronder de opperbevelhebber, generaal Köhler. Het officieel bericht van den Gouverneur-Generaal zegt o.a.: Er wordt verwoede tegenstand geboden. De kraton(), die van zwaar geschut voorzien en zeer talrijk bezet is, wordt verdedigd tot het uiterste. Onze troepen worden van alle kanten gedurig door talrijke | |
[pagina 728]
| |
benden buiten den kraton aangevallen. De Regeerings-commissaris acht vermeerdering van militaire en marine-macht noodzakelijk. Een tweede telegram, eveneens van den gouverneur-generaal, meldde, dat de generaal-majoor Verspijck tot opperbevelhebber der expeditie benoemd was; en voorts: dat ter versterking der troepen zou worden afgezonden, het stoomschip ‘Timor’, benevens 2 bataillons en artillerie; waaraan later nog is toegevoegd het stoomschip ‘Banka’, Volgens telegram van kolonel van Daalen van 14 April, is de moskee nabij den kraton met veel verlies genomen. De berichten der laatste dagen komen in hoofdzaak op bovenstaande neder. De Staatscourant meldt nog, dat, ofschoon daartoe door den gouverneur-generaal geen aanvraag is gedaan, door de regeering hier te lande maatregelen worden genomen voor de onverwijlde versterking der strijdkrachten in Indië. Sedert zijn de volgende berichten ontvangen, die nog treuriger luiden dan de bovenstaande. 's Hage, 20 April. Heden namiddag is bij het departement van koloniën het volgende telegram ontvangen: Het bericht van den Commissaris, van 17 April meldt, dat onze troepen den vorigen dag bij de kraton, een gevoelig échec hebben geleden. Dientengevolge zijn zij naar het strand bivouac teruggekeerd. De toestand is zoodanig dat, inverband met de tegenwoordig plaats hebbende mousson, de staking der expeditie in overweging zou worden genomen. 's Hage, 21 April. Blijkens een heden morgen bij het departement van kolonien ontvangen telegram van den gouverneur-generaal van Nederlandsch Indie, is de krijgsraad voor Atjin, gepresideerd door den gouvernements-commissaris, eenstemmig van gevoelen geweest, dat de positie onhoudbaaar was wegens de geleden verliezen en vooral wegens de hevige mousson. Daarop heeft de gouverneur-generaal in eene door hem gepresideerde vergadering van den raad van Indie, welke werd bijgewoond door de kommandanten der zee- en landmacht en door den generaal-majoor Verspijck, besloten tot staking der expeditie, om haar in het najaar te hervatten. Dit besluit is genomen, vooral met het oog op de mousson, waardoor de gemeenschap tusschen de schepen en den wal weken lang kan ver- | |
[pagina 729]
| |
broken zijn, en dus de gelegenheid ontbreken kan om de troepen naar behooren van voedsel en drinkwater te voorzien. De kust blijft geblokkeerd.’ De treurige afloop dezer expeditie zal zeker een hoogst onaangenamen indruk in ons land te weeg brengen en tot velerlei beschouwingen aanleiding geven. De vraag ligt voor de hand: aan wien de schuld van het totaal échec, dat onze troepen te Atjin hebben geleden? Zou men nu niet geneigd zijn te veronderstellen, dat die geheele zaak op hoogst onvoorzichtige - bijna zouden we zeggen onverantwoordelijke - wijze begonnen is. Wat wij voor eenige dagen vreesdenGa naar voetnoot* schijnt zich nu, helaas! te bevestigen. Het Ned.-Indisch gouvernement moet volstrekt niet op de hoogte zijn geweest van de hulpbronnen en strijdkrachten, waarover de sultan van Atjin te beschikken had. Men heeft de krachten van zijn vijand weêr te gering geacht, en de expeditie, die zoo uitmuntend heette georganiseerd te zijn, en die - tusschen de regels in gelezen - slechts noodig scheen te hebben in het rijk van den sultan te komen om... te overwinnen. - is totaal mislukt. Eenige honderde manschappen zijn nutteloos opgeofferd en aan het prestige van ons gezag in Indië is een gevoeligen slag toegebracht. Wij hopen, dat onze regeering, met name de minister van koloniën, nu althans niet langer zal aarselen aan de volksvertegenwoordiging volledige inlichtingen betreffende deze zaak te verstrekken, en dat de vertegenwoordigers zich niet zullen laten afschepen door een zwart gezicht of nijdige antwoorden van den heer van de Putte. 't Is al erg genoeg dat de heer Nierstrasz thans de treurige satisfactie krijgt, gelijk te hebben gehad, toen hij zijn waarschuwende stem liet hooren, die natuurlijk ‘onvaderlandslievend’ klonk omdat hij niet tot de partij behoorde. De ‘liberale’ minister van koloniën bedenke, dat het voor het nederlandsche volk in 't algemeen en vele nederlandsche familiën in 't bijzonder, geen onverschillige zaak is, te weten, waarvóór zijne zonen en betrekkingen daarginds hun bloed en leven moeten opofferen, en of door ons gouvernement voldoende maatregelen genomen zijn, om te zorgen, dat die bloedige offers niet nutteloos worden gebracht. Zulke vragen staan boven partij-gekibbel, en ze zijn ook volstrekt niet ‘onvaderlandslievend’, o liberale minister! |