Volledige werken. Deel 15. Brieven en dokumenten uit de jaren 1872-1873
(1983)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd[27 maart 1873
| |
[pagina 703]
| |
Mermillod: Gaspard Mermillod (1824-1892), rooms-katholiek geestelijke, sinds 1864 titulair bisschop van Genève. Karl Vogt: duits bioloog (1817-1890), aanhanger van het darwinisme. van der Tuuk: Hermanus Neubronner van der Tuuk (1824-1894), studeerde te Groningen rechten, later oosterse talen, werd beroemd als grondlegger van de maleis-polynesische taalkunde. censusverlaging: de inkomensgrens, die de kiesgerechtigden scheidde van de kleine burgers en arbeiders zónder kiesrecht, was enigszins gewijzigd. à l'appui: ter ondersteuning (fr.) de Tocqueville: Alexis Charles Henri Maurice Clérel comte de Tocqueville (1805-1859), beroemd frans historicus, socioloog en politicus; hij had zich na de staatsgreep van Napoleon III (1851) uit de politiek teruggetrokken. Hanna de freule: min of meer sociale roman van de succesrijke novellist en voordrager Jacobus Jan Cremer (1827-1880). Büchner: Friedrich Karl Christian Ludwig Büchner (1824-1899), aanhanger van het wijsgerig materialisme, beroemd en invloedrijk auteur van Kraft und Stoff (1855). baise le talon du succès: kust de hielen van het succes (fr.) Demosthenes: de rederijkerskamer te Deventer waar op 30 december 1872 het tweede bedrijf van Vorstenschool was opgevoerd. burineert: graveert, nl. met de burijn (fr.) félonie: trouweloosheid, verraad (fr.)
Rolle, 18 Maart, '73 Waarde Dekker! Hartelijk dank voor de toezending van den Bundel Idéen Va. Ik heb 't bont met u gemaakt. Maar vooreerst moet ik zeer zuinig zijn. Alles is hier schandelijk duur: fr. 850 aan vleesch in 't jaar, 300 aan brandhout. En men laat mij wachten op geld. De red.r van het Ind. Milit. Tijdschr. zond mij mijn honorarium nog niet voor bijdragen, geschreven in Juni. Ik heb nu 500 gld te goed, in 't gezin van een' ontslagen balling best te gebruiken. Ook had ik eene luie buiGa naar voetnoot* en weinig goede gelegenheid tot schrijven. Door de beestachtige duurte der brandstof kunnen wij niet veel vuren aanhouden. (slechts geregeld één buiten dat van de keuken). Vriendelijk dank ook voor de gemoedelijke en scherpzinnige ontleding van het stuk over de erfenis. Gij zijt een uitstekende geest, zoo- | |
[pagina 704]
| |
wel voor bijzondere als algemeene zaken. Ik had mij wel eens verbeeld, dat ik een goed advocaat zou geweest zijn, maar voor burgerlijke gedingen had ik zeker niet gedeugd. Ik zie, hoe suf ge zijt. Ge begint iets te gelijken op Bilderdijk, die zeventig jaren klaagde over zijn naderende uiteinde. Ja, gij moest maar heengaan. Gij zijt niet flink genoeg meer. Ik had het stuk, dat wel netjes, maar toch beroerd geschreven was, niet met veel aandacht gelezen, maar mij op uw meening verlaten. Was er nog iets aan de zaak te doen, zoo kon ik er altijd op terugkomen. Uw brief was mij dus eene groote teleurstelling. Ik zag, in mijne verbeelding, u, Schook en mij al rijk, u aan 't Keltisch, mij aan de Fransche Omwenteling. En in elk geval had ik gehoopt er eenige reisjes uit te kloppen, ten laste dier Parijsche, erfenissen-beredderende Maatschappij, waarin ik u telkens zou hebben opgezocht en weder van die aangename dagen beleefd als in November. Ik heb hier geen' enkelen geestverwant. Allen vinden die verbanning van Mermillod goed, eene daad, ingegeven door bangheid, gelijk elk banvonnis. Ik vind dat Zwitsersche calvinisme akelig en ook dat populariteitsbejag. Kon ik maar naar Genève verhuizen! Daar zijn ten minste Karl Vogt en zijne aanhangers. Misschien is er kans op. Een vriend in Indië schreef mij in Aug., aan wien hij zijne kinderen ter opvoeding zou zenden. Ik bood aan ze te nemen. Deze week ontving ik hunne vijf portretten en die der ouders, misschien voorboden van eene aanneming van het aanbod.Ga naar voetnoot* Ik wacht eene ongezochte gelegenheid om mijn zoogenaamd wijs oordeel over uwe onvoorzichtigheid bij het nemen van uw ontslag te herroepen. Curtius wachtte, alvorens zich in den afgrond te storten, niet op pensioen. Het pleit voor uwe zielegrootheid, dat de besten u zelfs niet begrepen hebben. Uw woord tot van der Tuuk: ‘Anders zou 't geen effect hebben gesorteerd’, verkeerd begrepen, is volkomen waar. Deze week schreef mij een onzer uitstekendste landgenooten eene lange beschouwing over U, en stelde U, in zedelijk opzicht, beneden Göthe! Hoe is 't mooglijk? Beneden den ‘hofraderige!’ Uw voorbeeld was noodig, ofschoon 't onder ons ellendig volk niets | |
[pagina 705]
| |
uitwerkte, tegenover al die dievenbazen en hunne handlangers, die den mond vol hebben van de arme Javaantjes, en maar door blijven dienen om lekker te leven en om hooger pensioen! Ik zou toch lachen, als de Sulthan van Atjeh dien Nieuwenhuyzen pakte en als gijzelaar behield. Die interpellatie van Blussé zal wel eene afspraak met den eerloozen v.d. Putte geweest zijn. Sloet, geene 2 ton aalmoes kunnende krijgen van Zuid-Holland, zal de concessie Leiden - Woerden toch maar aanvaarden. Man kann 's probiren. Walgelijk! Het oordeel van ons volk over zijne grootste landgenooten van dezen tijd, is vreeselijk kleinstädtisch. Het verkiest een' mast boven een' eik met knoesten. In de laatste dagen heb ik mij allerlei malle dingen gedacht. Ik verbeeldde mij, dat er na de censusverlaging enkele radicalen voor de Kamer zouden worden gekozen, die 't goed meenen met de Javanen en onze armen, b.v. ik, zelfs gij! Ik had mij reeds eene gedragslijn afgebakend. Naief. Heeft de door u gebrandmerkte Kamer zich niet verraden (zoo dit nog noodig was) in haar verslag over Geertsema's ontwerp? Wat volslagen gemis van zelfgevoel. Ik ga wat lezen in uw nieuwen Bundel. Tot morgen nacht! - Ah, ja, eerst nog twee dingen. Ik lees in de vertaling van Wagner's Chemische Technologie, dat de baksteenen onder 't metselen bevochtigd moeten worden, omdat zij anders door hunne poreusheid te veel water zouden onttrekken aan den mortel, wat ongunstig op dezen zou werken. Zijn dan de metselsteenen te Wiesbaden minder poreus? En à l'appui van uwe bestrijding van de vrij-arbeiders: In een opstel over de hervorming in Japan haalt de Edinburgh Review deze woorden van de Tocqueville aan: ‘Ik heb steeds opgemerkt, dat overal, waar niet alleen Europeesche aanvoerders, maar een geheel Europeesche bevolking in het hart van weinig beschaafde volken doordrong, de werkelijke en voorgewende meerderheid van de eerste over de laatsten zich op zulk eene nadeelige wijze voor het individueel belang der inboorlingen en zoo grievend voor hun eigenliefde deed gelden, dat er een bitterder gevoel van verontwaardiging uit voortsproot dan de hardste staatkundige onderdrukking had kunnen te weeg brengen.’ En: ‘Een lager ras, hetzij ten gevolge van zijn' toestand of gebrekkige opvoeding, verdraagt zonder weêrzin de regeering van een meer ontwikkeld volk. Het gevoelt instinktmatig | |
[pagina 706]
| |
de heilrijke gevolgen van die meerderheid, en mits de Regeering met schranderheid te werk ga, kan het gebeuren, dat het beheerschte volk zijn meesters boven zijn eigen vorsten verkiest. Maar de dichte nabuurschap van een beschaafder, rijker en bekwamer individu moet noodwendig het voorwerp van haat en afgunst worden voor den inboorling van het lager ras, die van hem niets anders verwacht dan dat hij zijn meerderheid te zijnen koste zal weten te gebruiken, en langzamerhand ontstaat uit de vereeniging dezer kleine individueele vijandelijke gevoelens een bepaalde volkshaat.’- Uwe veelzijdigheid van gaven maakt u soms onbillijk en doet u voor lui of laf uitmaken, wat zeer natuurlijk is. De meerderheid der menschen heeft slechts aanleg voor algemeene zaken, de minderheid voor bijzondere, enkele keurnaturen voor beide. Ik ben lui voor werktuigkunde, niet voor geschiedenis, talen, aardrijkskunde, Staathuish. enz. - Enkele menschen houden niet van visch of wortelen of boter - Moet men dit nu dwingen? Ik ben bezig ‘Hanna de Freule’ te lezen. De opeenvolging van aangrijpende tooneelen is, m.i. te rusteloos. Nooit verademing. Cremer schijnt gehoorzaamd te hebben aan de recensenten, die hem verweten te veel te teekenen, en niet weten wilden van een bestelden roman in drie deelen. Ik heb hem in overweging gegeven de goddienerij te bestrijden en een edel atheïst als romanheld op te voeren, zeggende: ‘Gij, prins van het talent, zijt verschuldigd aan uwe vorstelijke natuur en waardigheid mannen als Büchner enz. te verslaan of te volgen. Zwijgen is de deugd van den slaaf.’ Maar Cr. baise le talon du succès.- Zendt Gij de Vorstenschool naar den wedstijd te Antwerpen? Hoe heeft ‘Demosthenes’ ze opgevoerd? In de debating-club schijnt alles geheim, behalve de titel van het onderwerp - Echt Amsterdamsch. Ik heb daareven uwe prachtige taalkundige beschouwingen en opmerkingen gelezen. Verrukkelijk! Ik ga er meê door, al is 't twee uur 's nachts.
27 Maart. Het bovenstaande werd geschreven op een' avond die met dolle hoofdpijn begon. Ik schreef ze toe aan 't gesloten zijn van de poriën en ging onder vier dekens liggen. Na een paar uren was zij verdwenen. Ik zette mij aan 't schrijven en lezen. Om twee uur kreeg ik eene hevige koorts. De volgenden dag had ik nog geest- en | |
[pagina 707]
| |
lichaamskracht genoeg om uwe Idéen Va uit te lezen. Zij verkwikten mij. En zóó schrijft gij, als gij ongesteld zijt? Al hebt Gij veel verdriet, moet gij toch ook tallooze oogenblikken van weelde beleven, telkens als Gij eene schoone gedachte burineert. Ja, gij zijt suf.- De vier volgende dagen deed zelfs het lezen van krantenartikelen of het schrijven van een kattebelletje, gelijk ik u zond, mij pijn. Het schoone weder heeft er mij echter weder boven op geholpen. De catarrhes waren misschien 't gevolg der uitwaseming van den natten grond door de zonnestralen. Ook mijne moeder kreeg grippe. Zij is nog niet zoo ver hersteld als ik. Gelukkig bleven mijne vrouw en kinderen vrij. Gy hebt zeker de hulde gelezen, die Mina Kruseman u brengt in het ‘Vaderland’ van 24 Maart? Die meid heeft meer moed dan 99/100 der Nederlandsche mannen tezamen. Deze vertellen daarom dan ook, dat zij een kind heeft gehad. Alsof dat hunne lafheid verminderde. Na de laatste vervalschingen in den Telegraaf heb ik dat blad met eenige regelen in de Sneeker, die ik u zenden zal, den bons gegeven. Ik heb dezer dagen weder persoonlijk ondervonden, hoe ver laster en afkeer van waarheid gaan kunnen. Eene vorige keukenmeid, die reeds bij de moeder mijner vrouw diende, heeft ons beiden niet alleen, maar zelfs mijn' zwager Henri Bolomey en zijn vrouwtje, alle mooglijke leelijke dingen aangewreven, alleen uit dépit, omdat zij niet medeging naar Zwitserland en de bonne wel. En let wel, zij kon niet meê, want zij moest haar moeder doozen helpen maken, omdat haar vader gestorven was. Hoe kwaadaardig! En dan praat men over die edele lagere standen! Leg, alvorens te gaan slapen, een heete pap van lijnzaadmeel op uw bloote borst. Misschien wijkt dan de hoest bij u, gelijk bij mij. Ik las te bed, dat het Ind. Milit. Tijdschr, waaraan ik per jaar 360 gulden voor 9 vellen druks verdiende, te niet is gegaan. Helaas! De Opmerker plaatst ook al minder. In de courant wordt een 3e druk van den havelaar aangekondigd. Men schijnt u weer niet gekend te hebben. Anders zouden er wel noten zijn bijgevoegd. En v. Santen & v. Heuv. zwijgen daarover. Gemeen volk, die Hollanders! Mijn broeder is op weg krankzinnig te worden door 't spiritisme. Beurtelings lach en schaam ik er mij over, dat ik een tijdlang aan een | |
[pagina 708]
| |
magnetiseur geloofd heb. Maar geen geleerde wist mij van die kolieken af te helpen. - Schimmel gelooft ook aan de geleîgeesten. Het populariteitsbejag door de ambtenaren in Zwitserl. hindert mij. Zij zijn verkiesbaar en hebben dus de stemmen hunner onderhoorigen noodig In Demak hongersnood. Geertsema blijft geld van de Javanen nemen voor moederlandsche spoorwegen. Hierbij reeds een stuk omtrent de erfenis Rec. Later meer. Maar die andere documenten zijn, op oud-Holl. wijze, op grof papier geschreven.- Gij noemt het felonie, als de denkridder Mensch in eenige duisterheid berust. Maar gij verwacht toch niet, dat de domste kerel alle vraagstukken onderzoeken zal. Gijzelf spreekt van een bakker, die over onsterfelijkheid traktaatjes schreef, in plaats van goed brood te bakken. En zijn er niet tallooze trappen van scherpzinnigheid tusschen u en dien domste? De aanteekeningen Rec. gedurende mijne ziekte verlegd. Dus later. 'k Ben nog slapjes. Zijt met Mimi hartlijk van ons gegroet. Ik mag immers wel Mimi zeggen? Dat Mejuffrouw en Mijnheer is zoo stijf. Uw vriend RvE |