Volledige werken. Deel 15. Brieven en dokumenten uit de jaren 1872-1873
(1983)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd[februari 1873
| |
[pagina 636]
| |
staan. In talrijke, bijv. fysieke gevallen is het ongedaan-maken volstrekt onmogelijk, in gevallen van morele aard wordt de mogelijkheid vaak door ándere factoren verkleind. Het tartende gedrag van de verongelijkte kan ertoe leiden dat de schuldige steeds minder neiging voelt om aan zijn plicht tot herstel van het onrecht gevolg te geven. Zo ongeveer is de verhouding tussen Multatuli en de Nederlandse Natie.
Een Groot Man in de volledige beteekenis van het woord heeft zonder twijfel nooit bestaan. Het woord ‘Man’ sluit iemands geheele persoonlijkheid, met al zijne eigenschappen en karaktertrekken in. Plaatst men derhalve vóór die eenheid het praedicaat ‘groot’, dan zou men tot resultaat verkrijgen een menschelijk wezen, dat tot in de verborgenste hoeken van zijn aanzijn eerbied en bewondering verdient. Zulk een wezen nu zal men in de geschiedenis, ontdaan van alle vervalsching en bijgeloovige dwaling, moeilijk aantreffen. Alle ‘Groote Mannen’, redenaars, veldheeren, hervormers, denkers, schrijvers, ontdekkers, staatslieden, zelf-opofferaars, enz. enz., hebben naast de oorzaken hunner ‘grootheid’ hoedanigheden bezeten, die met recht zeer ‘klein’ mochten genoemd worden. Met deze waarheid voor oogen zou ik de persoonlijkheid van den heer Douwes Dekker in twee deelen willen splitsen, en mij hem voorstellen als: den ‘Man van Lebak’ en ‘Multatuli.’ Geene andere gevoelens kunnen mij voor den ‘Man van Lebak’ bezielen dan die der oprechtste vereering en hoogachting. Zoolang door de geinteresseerde partijen het tegenbewijs niet is geleverd - en waarlijk Multatuli heeft wel gelijk, wanneer hij zich verontwaardigt over hun grafachtig zwijgen! - zoolang moet ieder dien man beschouwen als den vurigen plichts-betrachter, den strijder voor waarheid en recht, den beschermer van armen en verdrukten, met andere woorden als den man, die gelijk zoo vele duizenden na 20 of 30 jaren van een sleurigen, met zijne capaciteiten zonder twijfel voorspoedig ambtenaars-leven, in het moederland de vruchten van zijne onderworpenheid had kunnen komen genieten, doch in stede daarvan even beroofd en verongelijkt is wedergekeerd, als de arme bevolking, wiens verdediging hij zoo edelmoedig had op zich genomen. De toedracht der zaak is den lezer zonder twijfel bekend en zij kan trouwens met zeer weinige woorden weêrgegeven worden: De | |
[pagina 637]
| |
inlander werd (anders: wordt) door zijne hoofden afgezet, of, om met Multatuli te spreken, gevild; de Nederlandsche politiek bracht (anders: brengt) mede om de hoofden te vriend te houden; de ‘Man van Lebak’ bedankte er voor die politiek te volgen ten koste van recht en billijkheid, en klaagde - toen geen andere middelen hielpen (de Minnebrieven, uitgave v. 1861, pag. 157, bewijzen het onwedersprekelijk) - den regent aan; de gouverneur-generaal stelde den ‘Man van Lebak’, ook nadat hij later door dezen persoonlijk was ingelicht, in het ongelijk; intusschen had Max Havelaar, liever dan het onrecht te dienen, zijn ontslag genomen en daarmede het moeilijke levenspad betreden van fatsoenlijke armoede en strijd voor de waarheid. Zij, die deze handelwijze niet groot en edel noemen, hebben nooit het ‘neen’ durven uitspreken, wanneer het ‘ja’ hun een duit meer voordeel kon opbrengen. Multatuli vergelijkt zich zelf ergens zijdelings met Galileï en Salomon de Caus.Ga naar voetnoot* Maar noch het slachtoffer van naijver en papen-bedrog, noch de ongelukkige gevangene van Bicêtre kunnen naar mijne meening, althans wat de aanleiding tot hunne verongelijking betreft, met den man van Lebak op één lijn gesteld worden. De gevolgen hunner daden waren misschien - ten minste wat de Caus betreft - harder te dragen, - de daden zelve, die tot hunne verongelijking aanleiding gaven, hadden niet evenals die van Multatuli groote zedelijke waarde. Immers wanneer men op wetenschappelijk gebied ontdekkingen of scherpzinnige waarnemingen heeft gedaan, dan behoort er dikwijls meer moed toe, zijn licht onder een korenmaat te verbergen, dan de wereld door hetgeen men gevonden heeft verbaasd te doen staan. Wat het waardig dragen der onvermijdelijke gevolgen van den strijd betreft, hebben, toen de wereld in plaats van verbaasd, boosaardig werd, Galileï en Caus evenmin als Multatuli getoond, een voortdurende en onfnuikbare ‘grootheid’ van karakter te bezitten. Doch de ‘Man van Lebak’ kon zich door het constateeren der bestaande feiten niet persoonlijk bevoordeelen; veeleer had hij, met zijne menschenkennis en scherp- | |
[pagina 638]
| |
zinnigheid, alle reden om te verwachten, dat zijne handelwijze hem slechts nadeel en verguizing zou opleveren. Toch heeft hij niet geaarzeld ten behoeve van verdrukte natuurgenooten eene eervolle keus te doen tusschen eerlijke armoede en oneerlijken overvloed; en wanneer over honderden jaren de Indische bevolking als een zelfstandige natie in de rij der volkeren zal optreden, dan is zij van haar standpunt verplicht, te Lebak een gedenkteeken op te richten, b.v. met de volgende inscriptie: ‘Hier ligt Multatuli (of Max Havelaar) de grondvester van onze herwonnen onafhankelijkheid.’ De ‘Man van Lebak’ was dus een eerlijk en relatief ‘groot’ man; en daaruit vloeit direct voort het onrecht, waaraan de Nederlandsche Natie, of wil men liever, Publiek zich jegens hem schuldig heeft gemaakt. Ik wil mij ten behoeve van Publiek niet verschuilen achter den gouverneur-generaal en de andere personen, die meer direct het aan Multatuli gepleegde onrecht op hun geweten hebben. Erkennen wij volmondig dat het ‘suum cuique tribuere’ zoowel insluit het ‘geven’ als het ‘niet onthouden.’ Wat had nu de Nederlandsche Natie (indien wij alleen de rigoreuse billijkheid en geen andere eischen hoegenaamd in aanmerking nemen - ik druk op deze woorden) moeten geven? Zij had moeten zorgen dat de gouverneur-generaal een strenge berisping ontving, die wellicht zijn ontslag ten gevolge zou hebben gehad; dat de ‘Man van Lebak’ in zijne eer en betrekking werd hersteld, en aan de afpersingen der bevolking door krachtige maatregelen (zooals naderhand slechts gedeeltelijk is geschiedt door verhooging van de traktementen der regenten) een einde werd gemaakt. Schijnbaar vreemd zal na deze verklaring de vraag klinken: mocht men zulk eene handelwijze van de Nederlandsche of van welke andere natie ook verwachten, ja zelfs zou zij ter bevordering hebben gestrekt van het algemeen belang? En toch stel ik deze vraag en durf haar ontkennend beantwoorden. De schijnbare tegenstrijdigheid dezer redeneering wordt opgelost door het verschil dat er bestaat tusschen een individu en eene natie. Wat een enkel persoon kan en moet doen, dat is voor eene vereeniging van duizenden en millioenen personen dikwijls onmogelijk en onraadzaam. De geschiedenis levert ons geen voorbeeld op van eene natie, die bij ieder onrecht dat een harer burgers werd aangedaan, oogenblikkelijk als één man opstond om dat onrecht te herstellen, en | |
[pagina 639]
| |
men mag aannemen dat een dergelijke natie ook tot de éphémeriden onder de volken zou hebben behoord. Men wordt nu vriendelijk verzocht, hierin geene verdediging te zien der stelling, dat een volk verplicht zou zijn aan het onrecht eenvoudig zijn loop te laten; integendeel, ik zou niets liever wenschen, dan dat alle verongelijking in de wereld oogenblikkelijk weer kon worden goedgemaakt. Maar ik beweer alleen, dat dit door de omstandigheden meestal onmogelijk en, door de kans op nog grooter nadeel voor het algemeen belang, ook dikwijls onraadzaam is. (blz. 293-297)
Hierna overweegt Brooshooft de mogelijkheid dat niet de zogenaamde volksvertegenwoordiging en de regering maar de Natie zelf door agitatie, actie en tenslotte zelfs oproer de zaak-Lebak in orde had gebracht, en zijn conclusie is dat dan aan het nederlandse bestuur in Indië een einde zou zijn gekomen. Meer dan iemand anders had Multatuli kunnen weten dat van officiële zijde niets voor hem zou worden gedaan: De edelmoedige en voortvarende personen, die Nederland onder zijne burgers telt, waren zijne vrienden. Regeering en vertegenwoordiging, collectief genomen, waren zijne vijanden. (blz. 299). De enige weg die Multatuli open stond om de Natie als geheel te winnen voor zijn beginsel: verbetering van het lot der javaanse bevolking, was gelegen in krachtige maar welwillende toespraak, en kernachtige maar strikt eerlijke argumentatie; zodra men gaat schelden, worden de mensen onwillig.
De aanvallen, die Multatuli tegen de Indische en Nederlandsche regeerders en vertegenwoordigers heeft gericht, laat ik derhalve daar, ja zij zijn, dunkt mij, zelfs zeer te billijken. Maar om de Natie te attaqueeren, zooals hij het doet, daar zou hij slechts dan recht op hebben, wanneer hij haar behoorlijk den tijd had gelaten om te oordeelen en te handelen, en wanneer hij dit oordeel op verstandige wijze had voorgelicht. Op verstandige wijze? Ja, want de manier, waarop Multatuli is te werk gegaan, noem ik zeer onverstandig, en dan gebruik ik het zachtste woord. Men mag zoo groot, zoo geniaal, zoo geleerd, kortom, zoo uitstekend zijn als men wil, men mag zich met zelfverloochening als kampioen hebben opgeworpen voor een goede zaak - men heeft zich daardoor nog geen vrijbrief gekocht om een ieder zijne verachting in het aangezicht te slingeren, om zich te beschouwen als een gigant te midden van een troep ellendige dwer- | |
[pagina 640]
| |
gen. Men begaat daardoor op zijn beurt een groote onbillijkheid, verzwakt den indruk zijner vroegere daden, brengt onwil te weeg bij hen, die goed gezind waren, wekt de nijdige verbittering op van inderdaad ‘kleine’ menschen, en doet zelfs zijne vereerders nu en dan de rechtmatige gronden voor die vereering uit het oog verliezen om een indruk achter te laten van... ja van hetgeen men met een trivialen term noemt: aanstellerij. Ieder heeft in zijne omgeving menschen, die hij waarachtig en zonder kleingeestige admiratie hoogacht, lief heeft, die hij waarlijk edele daden heeft zien verrichten; en wanneer men dan zulke menschen door een man, die ten slotte geheel buiten hun schuld verongelijkt is, voor karakterlooze gekken, lafaards, ellendelingen, enz. hoort uitmaken, dan vergeet men de oorzaken, die tot zulk een handelwijze hebben geleid, en men roept onwillekeurig uit: ‘Vanwaar komt dezen die wijsheid (?) en die krachten (?). Is hij niet een... mensch als wij?’ (blz. 301-302)
Multatuli heeft de Natie niet de tijd gegund zich tot zijn principe te bekeren; hij heeft na het publiceren van Max Havelaar op korte termijn radicale verbetering verwacht en zich als een verbitterd man gedragen toen deze uitbleef; al in de Minnebrieven (1861) immers staat de uitroep: Publiek, ik veracht u met grote innigheid! Er zijn aan beide kanten dus twee partijen in het spel: aan de ene kant de Man van Lebak én de schrijver Multatuli, aan de andere kant de regering én de Natie.
Wat de door de regeering genomen maatregelen betreft, - het instellen van een onderzoek en uitdeelen van eenige berispingen te Lébak, - ik erken, dat zij zeer weinig beteekenen en ik laat ze dan ook ter zijde, daar niet Multatuli's verhouding tot de toenmalige regeering, maar die tegenover de Natie de quaestie is die mij bezighoudt. Indien dan een onzijdig persoon naar aanleiding van het voorgaande zijn oordeel ten opzichte dezer zaak over de Natie en over Multatuli moest formuleeren, dan zou het naar mijne meening als volgt luiden: De Natie heeft ongelijk; en hoewel het aan een alleszins menschelijke eigenschap is toe te schrijven, dat zij in de herstelling van dat ongelijk nalatig bleef, is zij daartoe op eene of andere wijze nog steeds verplicht. Multatuli is den strijd voor den Javaan begonnen door een moedige | |
[pagina 641]
| |
en edele daad; doch hij heeft het tijdstip waarop die daad vruchten moest afwerpen, voor een groot gedeelte zelf tegengehouden, doordat hij niet sterk genoeg was om den strijd op even eervolle wijze voort te zetten als waarop hij hem heeft aangevangen. (Wordt vervolgd.) p. brooshooft. (blz. 308-309) |
|