juist omdat ik zoo-iets zoo zorgvuldig zou vermeden hebben jegens u. En ik blyf er dan ook by, dat het onverantwoordelyk is. Soit! Gy zyt er niet in betrokken, en ik kan met m'n werk voortgaan.
Nu, wat my betreft:
Ik stel u voor, kalm en ernstig aan D.V. te vragen: of hy voor z'n geweten de dingen kan verantwoorden, die hy me ten-laste legt? Wat hy in 't algemeen over Geniën blieft te denken, gaat my niet aan. De vraag is: van waar of van wien heeft hy de berichten over myne persoon, die hy in z'n artikel uitkraamt? Zoo ver ik weet heeft hy me nooit gezien, nooit gesproken. Hy kent me niet. Indien er in z'n schildery juistheid was, zou 't puur toeval zyn. Maar die toevallige juistheid is er niet in. Hy schryft geen regel dien ik niet met grond weerleggen kan. Hoe zou hy 't vinden, indien ik hem uitmaakte voor 'n booswicht? Indien ik allerlei vertellingen over z'n karakter deed, waarvan me niets (dan nu uit dat stuk!) bekend is?
Ik weet nog niet hoe ik de zaak zal behandelen. 't Spreekt vanzelf dat ik er niet in berust. De eenige moeielykheid zit - niet in 't verdedigen, o neen! maar in de onaangenaamheid van de rol eens aangeklaagden. Toch zou ik dat des-noods doorbyten, en hem regel voor regel uitleggen dat hy gelogen heeft! Ik ben juist zeer ordelyk, zeer gesteld op recht en eerlykheid, zeer bevreesd dat ik iemand zou te-kort doen, zeer kwaad als anderen zich met m'n vrouw en kinderen willen bemoeien (uit voorgewende welwillendheid, doch eigenlyk om my te grieven.)
Bovendien, m'n verachting voor publiek staat niet in 't minste verband met de zoogenaamde geniïgheid. De zaak was dat het publiek na Havelaar zoo te hebben toegejuicht als boek, geen hand uitstak. (Ook de Veer niet, met z'n ‘Nieuws’' hy die tot vervelens 't recht van Jansen bepleit) geen hand uitstak of uitsteekt om recht te erlangen in de zaak waarvoor ik optrad. En eindelyk dat ik de menschen die ‘uit medelyden’ met myn verlaten toestand afstoot...
Ook dát zou gegrond zyn, want ik heb geen medelyden noodig. Maar, ook hierin liegt hy, ik stoot de menschen af die me onder schyn van welwillendheid en waarschynlyk op aanstoken van 'n letterk. clique vergeving aanbieden, alsof ik god weet welke booswicht was. Daarin mag ik niet berusten!
Welnu, ik stel u voor hem - wat de Notarissen noemen - reden van wetenschap te vragen, en aftewachten of hy van zyn kant op 'n idee