Volledige werken. Deel 15. Brieven en dokumenten uit de jaren 1872-1873
(1983)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd[9 november 1872
| |
Multatuli's ‘Vorstenschool.’Ga naar voetnoot*Wanneer het toeval wil, dat men in éénen adem, onmiddellijk na elkander, gisteren Victor Hugo's Année Terrible, heden Multatuli's Vorstenschool gelezen heeft... Welnu, dan gaat men onwillekeurig aan het vergelijkingen maken. Doch alles daarin is geen toeval. Multatuli is werkelijk evenals Victor Hugo een dichter met politieke denkbeelden, vervuld van de sociale kwestien van den dag, pleitbezorger van het proletariaat. Met Hugo heeft hij gemeen, dat ook hij zich voorstelt, zoo de omstandigheden hem gunstig waren, als hervormer te kunnen optreden. Ook hij schrijft den roman der misdeelden, der stiefkinderen van de fortuin. Ook volgens hem heeft men den waren zielenadel bij voorkeur onder de uitverkorenen der lagere standen te zoeken. Ook zijn katechismus luidt, dat indien alom de mindere man slechts lezen en schrijven kon en genoeg te eten had, de aarde vrij wel in een paradijs ver- | |
[pagina 447]
| |
keeren zou. Hij laat zijne Koningin Louise, die eene dubbelgangster van zijn eigen Fancy is, tot hare schoonmoeder zeggen: Goed, goed, ik neem 't verschil van standen aan,
En wil 't nog fyner onderscheiden dan
Gyzelf... maatschappelyk en burgerlyk;
Geboorte, titels, rykdom, rang, vooroordeel,
Zie, moeder, alles wil ik laten gelden,
Maar vraag: of één stand honger voorschryft, moeder?
Of één stand kan gedoemd zyn tot gebrek?
Tot slaaf zyn onder de eischen van de maag?
Ik vraag, of een dier standen lager staat
Dan 't schaap of rund dat onbekommerd graast,
En dat gewis den mensch verachten zou,
Als 't weten kon hoe slecht die mensch zich voedt?
Is 't kind van d'arme minder dan een kalf?
De moeder minder dan een koe?Ga naar voetnoot*
De lezer mag zelf beslissen, of die denkbeelden al dan niet gegrepen zijn uit de orde, waaraan ook Victor Hugo keer op keer, althans gedurende zijn geheele tweede periode, de zijne ontleende. De overeenstemming in den vorm is zoo treffend, dat ik volstaan kan haar met den vinger aan te wijzen. Het is, bij alle verscheidenheid van idioom, Fransch en Hollandsch, dezelfde zeggingskracht, en tegelijk, als het op schilderen van hooger leven aankomt, dezelfde neiging, dat der dieren als voorbeeld bij te brengen. Een kind, minder dan een kalf? Eene moeder, minder dan eene koe? Schapen en runderen, uit de hoogte neêrziend op het schamel voedsel der armen? Die beelden van den Hollandschen dichter schijnen uit de pen gevloeid van den Franschen; gelijk deze, omgekeerd, bij Multatuli ter school ging, zou men zweren, als hij ergens van de groote volksmassa zegt: La vérité, voilà le grand encens austère
Qu'on doit à cette masse où palpite un mystère,
Et qui porte en son sein qu'un ventre apesantit
Le droit juste mêlé de l'injuste appétit.Ga naar voetnoot**
| |
[pagina 448]
| |
De Vorstenschool kondigt zich aan als de vlugtige schets van een paar verschillende wijzen, waarop hooggeplaatste personen hunne roeping zouden kunnen opvatten. Intusschen moet die bescheiden inhoudsopgaaf, van den schrijver zelven afkomstig, niet letterlijk verstaan worden. Een tooneelspel in vijf bedrijven is in geen geval eene vlugtige schets, allerminst wanneer het in rijmlooze verzen geschreven is. Uit de voorrede verneemt men, dat de auteur door sommigen beschuldigd is, in den persoon van zijnen Koning George eene charge van den tegenwoordigen Koning van Nederland geleverd te hebben. Met regt wijst hij die gissing van de hand. Even goed zou men kunnen beweren, dat met Koning George, die van Wurtemberg, van Beijeren, van Saksen, van Zweden, van Denemarken, van Griekenland, van Italie, van Spanje of zelfs wijlen de Engelsche Prins-Gemaal bedoeld is. Er is keus, gelijk men ziet. Doch ook die breede galerij biedt nog te weinig ruimte aan. De Koning George der Vorstenschool is eenvoudig de negatie van Koningin Louise. Hij dient alleen om het beeld van deze hoofdpersoon, welke in tegenstelling met de goedhartige wuftheid van haren echtgenoot, de hoogere aspiratien van het koningschap vertegenwoordigt, des te sterker te doen uitkomen. Over de dramatische waarde van het stuk zal men zich eerst een oordeel kunnen vormen, als ook het vijfde bedrijf, dat nu nog ontbreekt, het licht heeft gezien. Doch wel is het mogelijk, reeds nu sommige bezwaren aan te wijzen, die, welke ook de ontknooping zij, aan eene goede voorstelling in den weg zullen staan. De Vorstenschool is evenals de Bruid daarboven een tooneelstuk, waaraan alleen door vertooners van den eersten rang regt kan worden gedaan. De gemakkelijke partijen zijn zeldzaam, de moeijelijke vloeijen over. Gemakkelijk noem ik vergelijkenderwijs het geheele tweede bedrijf, waar Koning George op zijne lakeijen, op een kleedermaker en diens knecht, op den aspirant-minister Van Huisde in persoon, komisch genoeg, proeven neemt met eene nieuwe schouderbedekking, en daarna, nog komischer, onder een sigaar en een glas champagne, met de heeren van zijne omgeving gaat zitten wedijveren in zoutelooze scherts. Moeijelijk daarentegen, verbazend moeijelijk zelfs, zijn in het vierde bedrijf de tooneelen ten huize van Hanna, het naaistertje, en haar broeder Herman. Vooreerst dat lange gedicht van den pennist Albert, hetwelk bestemd is te worden uitgefloten, | |
[pagina 449]
| |
doch waarbij de engelenbak en het parterre zonder eenigen twijfel applaudiseren zullen. Dan het karakter van Herman, den puriteinschen fabriekarbeider; een beeld, hetwelk uit de broeikas-en werkmans-poëzie van François Coppée, den begaafden volgeling van Victor Hugo, door Multatuli schijnt te zijn overgeplant. Het luidruchtig eergevoel van dien persoon biedt zelfs voor den geoefendsten tooneelspeler schier onoverkomelijke hinderpalen aan, en alleen de hoogste kunst is in staat, zoo veel naar het leven geteekende onnatuur te redden. Eindelijk, Hanna zelve. Zij is de aandoenlijkste figuur uit het geheele stuk, maar daarbij zoo verheven in de vlugt harer sentimenten, dat het ligter schijnt, eene Medea of eene Judith, eene Phedra of eene Jeanne d'Arc te vertoonen, dan op waardige wijze het karakter dezer heldin van de naald terug te geven. En wat zal ik zeggen van de Koningin? Gij duizelt schier bij de poging, u eene aktrice te denken, volmaakt genoeg voor het vervullen van die rol, waarmede de Vorstenschool staat of valt. Vruchteloos heeft de schrijver, in het voorgevoel dier moeijelijkheden, sommige fragmenten tusschen haakjes geplaatst, het aan de kunstenares, voor welke de rol bestemd is, zelve overlatend, daarmede naar omstandigheden te handelen. Het heeft niet mogen baten. Vooreerst kunnen uit het bedrijf, waarvan hier spraak is, geene zes of zeven bladzijden druks wegvallen, zonder dat het ophoudt, een bedrijf te zijn. Ten anderen leveren juist die schijnbaar prijsgegeven fragmenten den sleutel tot Koningin Louise's bestaan. De auteur wees dan ook niet op deze klippen, opdat men ze links zou laten liggen, maar met het doel, de eerzucht der kunst te prikkelen. Zijne haakjes zijne eene uitdaging; en zij zou den naam van volleerde tooneelspeelster onwaardig zijn, welke den toegeworpen handschoen niet opnam. Zijn toppunt bereikt dat defi in de volgende verzen, nogmaals door Koningin Louise tot hare schoonmoeder gesproken: Wie kan ons zeggen, wat begin is? Welke stip
Van d'evenaar kan roemen: ik heb 't eerst
De zon gezien... bij mij begon de dag?
Wat is beginnen, wat is einden? Niets!
Bewegen zal altijd, wat eens bewoog.
Bewegen, voortgaan - niet vooruitgaan immer!-
Is voorwaarde en bestemming van het zijn!
Bestaan is anders worden. Elke terz
| |
[pagina 450]
| |
Van een seconde draagt z'n navelmerk
Als wij. Wie 't loochent, zegge: ik had geen moeder!Ga naar voetnoot*
Er bestaat een Engelsch raadsel, hetwelk somtijds op meisjesscholen, door oordeelkundige onderwijzeressen in die taal, aan de meest gevorderden onder hare discipelinnen wordt opgegeven: ‘What is majesty, deprived of its externals?’ De meisjes peinzen eene wijl over het te geven antwoord en nemen meestentijds de vraag onopgelost mede naar huis. Tenzij eene van haar, nog vóór zij den hoek der straat bereikt heeft, naar de school terugsnelt, de sekondante bij het kleed grijpt, en met een blos op de wangen, terwijl stralen van zelfvoldoening haar uit de oogen schitteren, de palm verovert: ‘A jest, jufvrouw!’ In den persoon van Koning George, in dien van Koningin Louise vooral, heeft Multatuli beproefd, wat volgens het raadsel der meisjesschool niet straffeloos ondernomen kan worden. Een Koning in een slaaprok of in een zwart jasje, kan in zijn paleis een Koning blijven, maar niet op het tooneel. Eene Koningin, wier hoed en doek achter haar op eene sofa gereed liggen; die uit den mond van letterzetters, voor den vasten prijs van twee gulden per hoofd, statistieke bijzonderheden omtrent de voeding der volksklasse opteekent, kan de waardige presidente eener soepkommissie zijn, maar mist de attributen, welke voor het vertoonen eener Koningin onontbeerlijk schijnen. Begeeft zij zich bovendien, gelijk zij door hare rol zedelijk daartoe gedwongen wordt, aan het uitweiden over staatspartijen; kroont zij hare definitie van konservatief, liberaal en radikaal met wijsgerige diepzinnigheden als de zoo even aangehaalde, dan wijkt, door dat kruisen der armverzorgster met de savante, de koninklijke waardigheid nog verder naar den achtergrond. In het afgetrokkene blijft het mogelijk, gelijk ik zeide, dat een volmaakt akteur en eene nog volmaakter aktrice die aldus ontluisterde Vorstin en haren Gemaal op zoodanige wijze voorstellen, dat de illusie niet verbroken worde. Doch waarschijnlijk is het niet. Honderd tegen een, dat van den ernst der majesteit alleen kortswijl zal overblijven. Om te eindigen gelijk ik begonnen ben, Multatuli's Vorstenschool doet ook in zoover aan Victor Hugo en zijne Misérables denken, als men | |
[pagina 451]
| |
in dien socialen romans van den balling, die met zijnen tijd niet medeging, eene achteraankomende herhaling der Mystères de Paris heeft te zien. Koningin Louise is een uit de dooden verrezen en in eene crinoline gestoken Prince Rodolphe, Hanna eene tweelingzuster van Rigolette. Wat Koning George betreft, deze houdt het midden tusschen Hurluberlu XIX uit Cendrillon van het Théâtre du Châtelet, en de kluchten, door Meilhac en Halévy bij sommige kompositien van Offenbach geschreven. Zoo de schrijver ons in gedachten naar het einde der 18de eeuw teruggevoerd en van zijne Koningin Louise een vrouwelijke Jozef II gemaakt had, - hare bezorgdheid voor het lot der mindere standen, hare onvoldaanheid met eigen hofkring, hare hervormingsplannen, haar weigeren van elke kroon, tenzij als belooning voor het dragen van een kruis, hadden, in het kostuum van den wegstervenden pruikentijd en bij het licht des geloofs in de nog niet onthalsde legitimiteit, verrassende effekten kunnen opleveren. Thans daarentegen is het te vreezen dat de Vorstenschool in de eerste plaats door de vorsten zelven als een verouderd leerboek ter zijde zal worden gelegd. Cd. B.H. |
|