Wiesbaden 28 Octr 1872
Zeer geachte Heer van Hall!
Ik betuig u myn dank voor dat stuk in de Caecilia, dat me dubbel - neen, drievoudig genoegen deed. Eerst verheugde my de vriendelykheid van 't zenden, toen Uw gunstig oordeel over myn streven - want het is wáár, dat ik tracht optewekken tot zelfdenken - en ten derde deed my uwe manier van schryven een byzonder groot genoegen. Ik zie daaruit - wees niet boos over de soort van myn lof - dat Gy lezen kunt!
Om niet mal-verwaand te schynen moet ik dit ophelderen. 't Kón schynen alsof ik beweerde: ‘die Mr v. H pryst myn geschryf, dus kan hy lezen.’ O, neen, m'n ‘dus’ ligt niet dáárin. Ik vind in uw zoo kort stukje, het verband aangetoond tusschen zaken die aan 99/100 der lezers disparaat voorkomen. Ik wed byv. dat zeer weinigen de reden van bestaan zullen inzien, van 't woordje ‘daarom’ waarmeê Uw laatste regel begint. Men is zoo gewoon aan ingesmokkelde ‘want’s en ‘maar’s, dat &c-
Ja, enz! Ik behoef U m'n grief over 't byna algemeen verslonsen van denkvermogen - myns inziens de éénige onzedelykheid! - niet te verklaren. Dít kan ik in gemoede betuigen, myn hart springt van vreugd op, als ik logische gedachtenwerking ontwaar.
Misschien verrast het u eenigzins dat ik deze opmerking maak naar aanleiding van dat 11e nummer uwer Leekegedachten. Zoo ja, dan ligt het hierin, dat Gy toevalligerwyze niet gelet hebt op 't hand-over-hand toenemen van wawelpraat, en op 't genoegen nemen daarmee. t Is daarmee als met de munt, vóór Uw oom (?) die in orde bracht. Men was zoo gewoon aan versleten stukken, dat niemand er op lette. Bovendien, men wist dat elk stuk, hoe onwichtig ook, weer aan den man kon gebracht worden.
Zoo gaat het ook met de schryvery. Onze kranten doen er veel kwaad aan. ‘De heer John Lemoinne... de heer Louis Blanc... de heer Chose zegt iets. Dat zeggen van dien chose beduidt nu wel niet veel, misschien zelfs is 't onwaarheid, qu'importe! 't Opgeraapte dubbeltje kan even goed in de wandeling gebracht worden als men 't van Chose aannam, en Publiek slikt het! Wie nu, in zoo'n stand van zaken, wél acht slaat op stempel en gewicht, wie zich niet schikken kan in den algemeene slender, is 'n onaangenaam mensch, 'n twistzoeker. Ik, ongeloovige, vond nu-en-dan goede munt by Veuillot, en ik was