[1 maart 1872
Brief van Multatuli aan Roorda van Eysinga]
*1 maart 1872
Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga. (RvE, blz. 144-145.)
Wiesbaden, 1 Maart '72.
Beste Roorda, ik had al 'n krant ingepakt met 'n kwaadaardigen zet, maar ik kan 't niet van m'n hart - ‘over’ m'n hart, hoe is het? - krygen. Ge hebt over 't hoofd gezien dat uw pion die 't paard dekken moet tegen 't myne, verlamd is door myn raadsheer op c 5. Ik stel u dus voor uwen 13den zet over te doen.
Het doet my innig leed dat gy waarschynlyk door zorgen zoo onoplettend waart. En misschien getroost ge u die heele party voor myn pleizier! By zoo'n zet is van goed of niet-goed schaken geen kwestie. 't Is pure onattentie, anders niet. Als 't u niet te lastig is om deze en volgende partyen doortezetten, geef ik u in overweging nooit meer 'n zet overtedoen. Dan namelyk wil de een nog edelmoediger wezen dan de ander, en 't slot is dat men maar wat zet, denkende: als 't ál te slecht is, zal hy 't me wel zeggen. Dan wordt het doel: uitspanning door inspanning en gymnastie van 't denkvermogen gemist. We moeten schaken alsof 't leven er van afhing. Anders baat het niet.
Ook verbergt een schynbaar slechte zet soms 'n finesse. Als dan de ander presenteert om overtezetten, en men antwoordt dan: ‘O neen, ga je gang maar, ik heb m'n redenen’ is de krygslist geëventeerd en bedorven.