Er is tusschen die zaak en de Geschlechtliche Religion nauw verband. Ik dring my op, als 't ware geroepen te zyn daarover eenig licht te verspreiden. Die verwaandheid is goed. Maar zie, ik voel, aan den anderen kant weder, niet genoeg verwaandheid te bezitten om het te kunnen. Ik begryp veel minder dan ik vroeger meende. De afgezaagde lieux-communs onzer tydschriften, dagbladen en meetings! snyden geen hout. Verhooging van loon baat zeer weinig, of liever: in den aanvang zeer weinig, en kort daarop - door evenredige dépréciatie van 't geld - niets. Verhooging van beschikbaar genot - vermeerdering van productie - staat precies gelyk met hooger betaling. Heel in den beginne zou dat iets geven, maar zeer spoedig zou 't aantal deelnemers onevenredig aangroeien, en we waren terug gebracht op de oude schraalte, daar genot alweer nadeelig werkt op de overbevolking. (Gy begrypt dat ik ‘genot’ neem in zeer letterlyken, wetenschappelyken zin, en niet juist als plezier of pret, schoon dat er ook toe behoort.)
Ja, ik voel aandrang om over die dingen wysheid te verkoopen, en peins, peins, zonder resultaat.
Behalve myn eigen stompheid, is er een andere reden die my 't schryven moeilyk maakt. Sedert vele weken las ik. Wat? Alles! Couranten, historie, verzen, opstellen, verhandelingen, tot preeken toe! Welnu, myn hoofdindruk is, dat we in een gekkenhuis zyn. Voortdurend had ik de gedachte: praat eens met dat volk! Dit verlamt me. Dit zal dan ook bewerken dat ik, weer aan 't werk komende, slecht schryf. Tot behoorlyk meedeelen is liefde noodig. Gesteld dat ik er in slaag myn afkeer van den lezer te overwinnen, dan blyft het altyd een gebrek, als ik, hem voor niet regt wys houdende, te schoolmeesterig alles wil uitleggen. By 't lezen van dat stuk over van Haren byv. dacht ik: Welke woorden moet ik kiezen om begrepen te worden door van Vl. die zóó redeneert?
Een optimist zou my tegenwerpen dat er in v. Vl.'s onbekookt party trekken, hart zitten kon, en dat hy wint aan gemoed, wat hy aan logica te kort komt. Als dát zoo ware! Maar dit is, op menschkundige gronden, zoo niet. Die heele ongemotiveerde (zoogenaamde) verdediging van v. Haren, is au fond niets dan een welkome gelegenheid om uittevaren tegen ‘diens’ tegenstanders. Nu, daaraan is niets verbeurd. Een gemeene troep was het!
Het gebrek aan oordeel in (m'n) lezers - let wel dat ik ‘myn’ uit-