schryven. Maar ik stelde het uit, ten gevolge van zekeren schroom. Ik weet by treurige ondervinding hoe weinig men gelooft aan zuivere belangstelling in de publieke zaak, en wenschte my niet bloottestellen aan eene verdenking die ik kortheidshalve ‘Haagsch’ noem. Ik gebruik die kwalificatie te liever, omdat daarin eene bevestiging ligt opgesloten van 't zeer ongunstig oordeel dat - na my! - door allerlei personen over onze politieke atmosfeer is uitgesproken. ‘Haagsch’ is synoniem geworden met iets zeer leelyks.-
Gedurig stelde ik dus myn schryven uit. Maar de indrukken die ik opvang van myne tegenwoordige bezigheid, leidden my telkens terug naar wat Gy in die zitting van 13 dezer gezegd hebt. My waren uwe beweringen niet nieuw, doch wel was 't me iets nieuws dat eindelyk die beweringen - tintelend van waarheid! - op die plaats werden geuit. De Volksvertegenwoordiging is er niet aan gewoon!
Het trof my zoo, omdat ik bezig ben met de correctie van de - 'k weet niet hoeveelste - nieuwe uitgaaf myner Ideën. In 't begin van den ii bundel komen twee stukken voor:
Beschouwing van den toestand des Volks
Im. van den geest onzer Staats instellingen, blykbaar uit - enfin: Thorbeckery!-
Ik vind die stukken, als geschryf, vry sobertjes. Ze bevallen my zóó weinig, dat ik wel verre van die opnieuw uit tegeven, ze liever supprimeerde. Maar dit kan nu eenmaal niet, daar zy in 't bezit zyn van een uitgever.
Hoe ongunstig ik oordeel over myn werk uit 'n oogpunt van schryvery, de waarheid van wat ik zeide in 1864, is me duidelyker dan ooit. En zie nu, veel van wat ik toen - vry alleen staande! - beweerde, wordt thans door velen beaamd en door U bevestigd. Gy hebt haar verkondigd op de regte plaats!
Myn hart sprong op by 't lezen uwer Philippica - de zeer oneerlyke N. Rotterdammer zal er misschien nog wel wat aan geknoeid hebben! - en ik kán niet gelooven dat de zaak nu daarmeê uit is. 't Zou al te jammer zyn.
In zekeren zin doet het my leed dat Gy in latere discussien weder het woord hebt gevoerd over speciale kwestien. Ik had zoo gaarne uwe Redevoering tot 'n puntig delenda! gestempeld gezien. Nu verzinkt ze onder 't geredekavel over de tractementen der veldpolitie, e.d. - Hoe dit zy, ik ben zoo vry U te vragen, of 't U aangenaam wezen