frissche gelaatskleur. Lang voor ik had nagedacht over vaccinatie, hoorde ik een klakkeloos getuigenis tegen dat kunstje. Ik was 'n kind en had 'n woord opgevangen dat ik niet verstond: kaarsmooi. Let wel: kaars. De burgerlui brandden nog geen lampen. Zeker man werd door 'n oude meid: kaarsmooi genoemd, en - zei ze er by - ‘dat zyn mottige mensen altyd.’ Bedoelde man was 'n toonbeeld van frissche gezondheid, en by de kaars zag men de putjes der pokken niet, want... ‘mottig’ was-i. En sedert dien tyd lette ik op die schoonheid der pokdaligen by kaarslicht.
Ik weet zeer goed dat dit niets bewyst. Maar 't wekt op tot nadenken en tot het zoeken van bewyzen.
En ook analogie bewyst niets. Doch ze zegt ons dat zeer dikwyls - altyd misschien - de middelen waarmee men kwalen verdryft, kwalen zyn. Er zou 'n lange lyst te maken zyn van akeligheden - en niet op 't gebied van lichamelyke ziekte alleen - die, verdreven zynde, vervangen worden door andere ellende. Melaatschheid, lepra, boazie, elefantiasis, roode loop, hoofdzeer, ridderschap en despotismus zyn verdrongen, geremplaceerd althans, door zenuwzinkenkoorts, kinine-waanzin, cholera, anevrismen, anginen, tering, publicisme en parlementery. Lood om oud yzer!
Ik ben er zeer verdrietig om, want ik begin te vreezen dat al ons pogen ydel is. Is er misschien een noodzakelyke maat van ellende die de menschheid slikken moet? A quoi bon dan ons gewurm!
Maar: dat gewurm zelf is ons leven! Zeer wel! maar om 't dragelyk te maken hoort er by: een beetje hoop op succes, een beetje illusie! Ik heb van m'n kindsheid af Martinus van der Hoeven gekend, en liep niet hoog met z'n gezond verstand. Toch erken ik eenmaal iets van hem geleerd te hebben. Hy bezocht my op 'n oogenblik dat ik bezig was eene vrouwspersoon te... redden. Dat is de term. ‘Dat moet je niet doen’ zei hy droog, en later begon ik te gissen dat-i gelyk had. Met de gegevens onzer Maatschappy is er noodzakelyk behoefte aan zeker quantum prostitutie. Wie 'r Grietjen uithaalt, gooit Tryntje in de poel die gevuld blyven wil, zegge: moet.
Maar dergelyke onderwerpen vallen me op 't oogenblik moeielyk. Ik voel tot slotsommen te geraken die ik niet aandurf, en over dat niet-durven ben ik beschaamd. Hierin ligt dan ook de hoofdoorzaak van m'n tegenwoordige onmagt. Tot schryven, spreken, oordeelen, verkondigen, is zekere verwaandheid noodig, die me echter - voor