Amorie van der Hoeven in Indie, - de eerste vooral met groote gestrengheid - destijds in het strijdperk getreden waren, niet tegen de strekking van den Max Havelaar, maar tegen den heer Douwes Dekker en zijne handelingen in Lebak en elders, zooals dr. Bosch dit thans doet. De artikelen van genoemde Indische journalisten zijn in de Amsterdamsche en Bataviasche Handelsbladen van dien tijd te vinden.
Waarom zagen wij echter zulk een scherp contrast in den Max Havelaar en in het jongste boekske van Multatuli? Niet omdat in beiden tegen particuliere fortuinzoekers, die den Javaan willen exploiteeren, te velde getrokken wordt. In dat opzicht scharen wij ons onder de banier van hen, die in de Indische maatschappij in de eerste plaats zien de milioenen inlanders, aan ons gezag toevertrouwd. Toen de heer Douwes Dekker in 1862 tegen zoogenaamden vrijwilligen arbeid opkwam, tegen hen die een vermomd dwangstelsel ten eigen bate zouden willen, zagen wij daarin den weerslag van de openbaringen, die na het bestuur van den heer Duymaer van Twist werden gedaan over hetgeen op Java hier en daar onder de schoonklinkende leus van vrijen arbeid in het leven was geroepen. Dat de maatschappelijke toestand op Java, met kultuur- en heerediensten, passenstelsel, contracten met de hoofden en een gebrekkig rechtswezen, zooals destijds bestond en voor zoover ze nu nog bestaat, geen waren vrijen veldarbeid gedoogde, is onder meer door Lion en na hem door Fransen van de Putte genoeg uiteengezet. Voer Multatuli dan ook eenerzijds tegen het kultuurstelsel uit, andererzijds tegen zoogenaamden vrijen arbeid, dan lazen wij dat met levendig genoegen. Is dwang in Indie onvermijdelijk, dan geven wij de voorkeur aan dien van het gouvernement boven dien van den particulier. In zoover was het geschrift van 1862 niet in strijd met den Max Havelaar.
Het gronddenkbeeld van dat boek is immers: recht te vorderen voor den Javaan. Nu zal wel in de eerste plaats daartoe behooren, dat hij een billijk loon voor arbeid verkrijge. Intusschen komt Multatuli thans op ten behoeve van gouvernements-cultures, geleid door de hoofden; hij kant zich tegen onderwijs van den inlander en heeft in het Haagsche Dagblad het beginsel van scheiding van de administratieve en rechterlijke macht fel bestreden. Het ‘gezag,’ zooals hij dat weder in alles wil laten optreden, leidt onvermijdelijk tot willekeur. Zijn nu die denkbeelden geschikt om den Javaan recht te doen ver-