Volledige werken. Deel 14. Brieven en dokumenten uit de jaren 1870-1871
(1982)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdBrieven van Roorda aan De Locomotief.De Hr. Kern heeft in de Zaanlandsche Courant een brief geplaatst. Daarin kwamen enkele ongelukkige of overtollige gedachten voor, zooals over Multatuli's stijl, terwijl gezwegen werd over het hem door de Regeering aangedane onrecht. Het Multatulifonds kon slechts eene driedelige beteekenis hebben: 1e het was een plicht der dankbaarheid jegens den man, die ons een' beteren weg deed inslaan; 2e het was eene poging om goed te maken, wat de Regeering, die op zijn jachtgebied stroopt met zijn kruit en lood, jegens hem misdoet, toegevende aan bezwaren, een' commies van de Rekenkamer waard; 3e het was een plicht der billijkheid jegens iemand, van wien men nog menige lettervrucht hoopt te genieten, en dien men dus in staat wil stellen ze voort te brengen. Maar welken misslag de Commissie ook begaan had, de natie beantwoordde hare roepstem. Er werden hier en daar subcommissies gevormd. En zie, de eerste, die het goede werk dreigde te vernietigen, was een der onderteekenaars van den rondzendbrief zelf: Professor Kern! Ik heb het genoegen niet den hoogleeraar te kennen. Zijne geschriften kenschetsen een' man van ruimen blik. Het is mogelijk, dat hij eerlijk en oprecht is, maar het is zeker, dat hij den schijn van eene verraderlijke handeling op zich laadde door in de Zaanlandsche Courant (gewijd aan den Putteaan Mirandolle) de natie te willen geruststellen met de verklaring, dat het fonds niet ten doel had aan Multatuli ‘eene werkelooze toekomst’ te verzekeren! Multatuli werkeloos! Hij, die reeds vóór twee en dertig jaren werkte in het belang van een onderdrukt volk, toen de kleine Kern nog | |
[pagina 514]
| |
gewiegd werd of met knikkers speelde; die na Lebak zijn' Max Havelaar, zijne Minnebrieven, zijne Idéen en tal van andere geschriften voortbracht. De heer Kern schijnt niet bespeurd te hebben, dat hij zich zelven weêrsprak. Immers in den rondzendbrief prijst hij de kortheid en pittigheid van Multatuli's uitdrukkingen. Hij kent toch het woord van Voltaire: ‘ik had ditmaal geen tijd om kort te zijn.’ Is dan denken, voorbereiden geen werken? De heer Kern laadde den schijn op zich vrede te willen met ‘Publiek,’ die hem kwalijk nam, dat hij onbedacht en overijld was opgetreden voor Multatuli. De bedoeling moge goed geweest zijn, maar het artikel in de Zaanlandsche Courant had den schijn van een coup de Jarnac. De tweede daad was een protest van een ongenoemd, maar niet onbekend Indisch oud-officier, een Putteaan, die veel in de Algemeene orders schijnt te hebben gestudeerd, tegen Multatuli's beweren omtrent Duymaer van Twist's ‘vuiligheden’ bij de werving van inlandsche soldaten. Wij hebben Multatuli's repliek gelezen. Hij is te intelligent om te liegen. De oud officier is in een zeer ongeschikt oogenblik al zeer gedienstig geweest en had de zorg voor de verdediging van Duymaer's naam wel aan dezen zelven kunnen overlaten. Maar de derde daad was eene laaghartige wraakneming. Ik schreef daarover in de Sneeker Courant, een der hoogst zeldzame moedige en waarheidlievende organen, het volgende artikel: een laaghartige wraak. Het liet zich verwachten, dat de Putteaansche vrij-arbeiders een onaangenaam Kerstfeest zouden doorbrengen met het lezen van Multatuli's jongste brochure over vrijen arbeid. In krachtige taal werd daar gewezen op de fortuinzoekende luî, die zonder hun geld voor altijd onbekend zouden zijn gebleven en na zich te hebben verrijkt ten koste van den Javaan nu uit eerzucht optreden als valsche apostelen van zijne zaak en in blinde onbeschoftheid den band tusschen de bevolking en hare hoofden zoo spoedig mooglijk willen verbreken; lieden, ‘die op Multatuli's jachtgebied stroopen met Multatuli's kruit en lood’ en te gelijk hem voor den gek houden. Maar moeilijk kon men verwachten, dat zij zulk eene laaghartige wraak zouden nemen als een hunner wel bekende avocats d'office eergisteren nam in de N.R.Ct., op het oogenblik, dat het volk wordt opgewekt tot eene daad van rechtvaardigheid jegens den man, die | |
[pagina 515]
| |
ons een' beteren weg deed inslaan. Het stuk is in een letterkundig opzicht te goed om aan de redactie te worden toegeschreven, maar zij blijft zedelijk verantwoordelijk voor de gepleegde laagheid, voor den tweeden coup de Jarnac, na den eersten, door Prof. Kern in de Zaanlandsche Courant aan Multatuli toegebracht. Het pleit voor de bestredene brochure, dat zij slechts zulk eene onwaardige wederlegging in het leven riep. Zakelijke betooggronden mist men er geheel in. Het stuk wemelt van personaliteiten. Of de heer van Herwerden het palet leverde voor Multatuli's verven, doet niets ter zake. Of Multatuli ijdel is en poseert, evenmin. Al was er onheilig vuur in zijn hartstocht, wij zouden wel eens willen zien, hoeveel Nederlanders hem in belangloosheid evenaren. Is er niet alliage in onze zuiverste handelingen? De man, die den Max Havelaar schreef, is niet alleen een uitstekend hoofd, maar moet een groot, warm edel hart hebben. De vraag, die beantwoord moest worden, is deze: Moeten wij toelaten, dat een zwerm van lieden, die hoofdzakelijk door eigenbelang worden gedreven, zonder beperking in de binnenlanden van Java den band tusschen de hoofden en den geringen man ruw verbreken en den invloed van het gezag der Regeering verzwakken? Daarover wordt gezwegen. In plaats daarvan wordt Multatuli beleedigd door iemand, te laf om hem met open vizier te bestrijden, maar toch gemakkelijk te herkennen uit zijn' slaafschen zin, waarvan hij ook in een ander Putteaansch orgaan blijk geeft. Het stuk is een slechte daad. s.e.w. roorda van eysinga. |
|