‘settlements’ te midden van eene dichte bevolking die onder eigen instellingen leefde en door hoofden bestuurd, georganiseerde statengroepjes vormde, daar waren het in den wezenlijken zin des woords volksplantingen.
En toch door slimheid, door eenvoudig te letten op de toestanden die ze daar vonden, en het bestaande aan te wenden ten dienste van hunne belangen, hebben onze voorouders dat groote kunststuk gewrocht, dat het kleine en zwakke Nederland die uitgestrekte bezittingen beheert. In 't beeld van dien zeevaarder (pag. 18-20) die op onbekende kusten landt, vinden we ons voorgeslacht terug en herkennen we de praktijk die een Kornelis Houtman en Olivier van Noort de stichter der O. Indische kompagnie deden zijn.
Hoe was het mogelijk dat een kleine staat als de onze, groote vergelegene landstreken dienstbaar maakte aan zijne eigene belangen? Ziedaar de vraag om wier beantwoording het Multatuli, alvorens verder te gaan, vooral te doen is. Het geheim van 't raadsel, zoo zegt hij, is zeer eenvoudig en ligt voor de hand. We reglementeerden slechts den toestand dien we vonden, maakten gebruik van de onderdanigheid van den Javaan aan zijn hoofd, en door die Hoofden tot Nederlandsche ambtenaren te verheffen (?) lieten we weldra ons gezag over geheel Java gelden.
Bij deze aangelegenheid komen mij eenige bladzijden in herinnering uit Multatuli's ‘Vrije Arbeid’ van 1862 die ik niet kan nalaten even aan te halen omdat ze zoo geheel en al weergeven de wijze waarop de stichters der O.I. Compagnie zijn te werk gegaan. Verbeeldt u een Nederlander, gij zelf b.v., die in Indie koffij tracht te verkrijgen. ‘Javaan, ik wil koffij!’ zoo roept ge den inlander toe die u verbaasd aanstaart, eens naar de lucht kijkt en er niet aan denkt aan uwen wensch te voldoen. Ge blijft verbluft staan, vindt dien Javaan ontzettend lui maar bedenkt niet wat gij wel zoudt gezegd hebben als die zelfde Javaan tot u was gekomen roepende ‘Hollander, ik wil kaas!’ Daar komt een man aan gevolgd door andere mannen die allen wat dragen! De een eenen zonnescherm, de andere eene lans, de derde nog wat etc. en zoo gaan ze alle iets dragende achter den man die niets draagt. Op eens wordt nu uw onwillige Javaan wakker uit zijne soes, springt op en knielt neder voor den man die niets draagt. Deze wenkt; er dagen eensklaps van rechts en links gewapende mannen op, die u binden, mishandelen en 't land uitgooijen.