Volledige werken. Deel 14. Brieven en dokumenten uit de jaren 1870-1871
(1982)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdNog eens: Vrije Arbeid in Nederlandsch Indië.
| |
[pagina 435]
| |
tegen velen, dan gevoelt men, dat de particuliere industrie zelve de meeste behoefte heeft aan het officieel element dat zij verdringen wil. Een ondernemer is niet zoo goed in staat het algemeen belang onpartijdig te overzien en te beoordeelen als wie daaromtrent belangeloos is. Uit teleurstellingen in zijne zaak vloeit dikwijls een wrevel voort, die de gedaante aanneemt van staatkundige meening. De strijd wordt bitter, het twistvuur gestookt door sommigen, die de zeer particuliere industrie uitoefenen van visschen in troebel water. De kracht die scheppen moest naar buiten, gaat droevig teloor in inwendigen strijd. Ieder Gouverneur-Generaal kan getuigen, dat hij 1848 meer moeite had het Nederlandsch gezag staande te houden tegen den partijgeest in den Haag, dan tegenover de Indische bevolking. Door dat stoken en ophitsen werd wat men wilde bereiken onmogelijk. Door stipte opvolging der oude bepalingen zou men dat doel nader zijn getreden; door afwijking van het stelsel, niet door het stelsel-zelf ontstond de verwarring. Zij werd vermeerderd door het sprookje, dat de knevelarijen der Hoofden niet konden worden tegengegaan. Of is een sergeant onschendbaar omdat men in een welgeordend leger het kader der onder-officieren niet ontberen kan? ‘Daarginder geschieden gruwelen,’ was de kreet, en door de verandering die men wilde aanbrengen, zou men juist het eenige gaan wegnemen wat tegen die gruwelen met vrucht kan worden aangewend! Zonderling moet de gedachtenloop geweest zijn, die tot zulk een slotsom kwam. De vraag moest dan ook niet geweest zijn: schaadt het cultuur-monopolie aan de particuliere industrie? Want met of zonder cultuur, met of zonder industrie - of liever vóór dat alles - is er in Indië bestuur, orde, klem noodig. Kunnen de voorstanders van vrijen arbeid dat verschaffen? Zij hebben nog niet eenmaal blijk gegeven aan de noodzakelijkheid van zekere bestuurswijze gedacht te hebben. Het besef der moeijelijkheid om duizenden en miljoenen bij voortduring te dwingen tot... vrijwilligheid, bestaat niet. Men vond in Indië een door kunst gekweekten boom: het prestige, gehandhaafd door het stelsel van gezag. Men genoot daarvan de vrucht, begeert die bij voortduring te plukken, doch... de boom die ze leverde moet omgehakt! Welk regeringsstelsel slaan de ‘liberalen’ voor? Zij spreken van hunne industrie alsof daarmede alles gezegd ware. Maar die industrie | |
[pagina 436]
| |
zal dan toch wel bescherming noodig hebben, d.i. bestuur? Van waar moet dat bestuur komen? Door welke middelen moet dat gezag gehandhaafd worden? Niet op de thans bestaande autoriteit kan het gezag gegrondvest zijn, want na de vernietiging van het stelsel waarop zij berust zal die autoriteit verdwenen zijn. Denkt men aan onafhankelijkheids-verklaring? Ware dit zoo, dan zou die staatkundige vrijheid voorafgegaan worden door vele tientallen jaren van onbeschrijfelijke wanorde en de industrieel zou zich te wijden hebben aan een vak, dat geenszins strookt met zijne beschaving- en fortuin-beoogende plannen... aan dat van soldaat of franctireur. Het ligt dan ook niet in de bedoeling der ‘liberalen’ íets in de plaats te stellen voor het bestaande. Aan de zucht om in Indië rijk te worden, paart zich de wensch om de vruchten van zijn arbeid te verteren in het vaderland. Bij dat voorbedacht absenteïsme is geen politische zin denkbaar. Het is niet te denken dat ernstig middelen beraamd zullen worden tot schepping van een Staat, waaraan steeds het allervoornaamste ingrediënt, de burger, ontbreken zal. Van daar dat de liberale partij altijd blijft stilstaan bij beschouwingen over cultuur of industrie en nooit overstapt op het hoofdterrein der quaestie: het gezag, de wijze van bestuur. Men neemt dus aan dat het uurwerk zal blijven loopen na het verbreken van de veer... Of stelt men zich voor de minderheid te versterken door een algemeene immigratie uit Europa, uit Amerika? Door de opheffing der bepalingen, die dit nu belemmeren, zal het aantal der blanken op Java vermeerderen. Maar de soort? Er moet onmisbaar een strijd van rassen ontstaan, waarin het Europeesch-Amerikaansch element langer dan een eeuw het onderspit delft, maar - als het klimaat het veroorlooft - eindelijk over den armen Javaan triumferen zal. De staatkundige mogelijkheid om zijne industrie te blijven exploiteren, is dus door den industrieel voorbijgezien, en evenwel bewijst de ondervinding dat hij de practische toepassing verlangt: dit bewijs is geleverd door zijn tegenzin om zich thans te vestigen op plaatsen waar het Nederlandsch gezagsstelsel niet bestaat. Dit is een hulde aan dat stelsel die 't door elken vrijarbeider wordt gebragt. Ook door hun eigen handelingen bewijzen de vrijarbeiders dat zij het | |
[pagina 437]
| |
cultuurstelsel beschouwen als het eenig mogelijke middel tot het uitoefenen van gezag. Zij passen het bij elke gelegenheid toe. En dat moet wel. In Indië komende, wenden zij zich niet tot den proletariër. Voor de duizenden arbeiders die zij noodig hebben, moeten zij zich tot de Hoofden wenden. En de gronden, die zij noodig hebben, zoeken zij langs denzelfden weg. Die loop van zaken is in Indië onvermijdelijk: met en door de hulp der Hoofden is er mogelijkheid een onderneming uit te voeren, zonder die hulp is het onmogelijk. Bovendien zou ook geen bankiershuis op de hoofdplaatsen gelden voorschieten aan iemand die deze hoofdvoorwaarde van wélslagen verwaarloosde: niemand waagt zijn kapitaal in een onderneming op Java, die niet op de grondbeginselen van het algemeen gezagsstelsel is gebaseerd. In één woord: ieder vrij-arbeider wordt door de feiten gedwongen om letterlijk-juist in het klein te doen wat de Regering deed in het groot. Ieder industrieel is een graaf van den Bosch... op kleine schaal en voor eigen rekening. Er bestaat alzoo volkomen overeenstemming in beginsel tusschen particuliere industrie en Gouvernements-cultuur. Doch er kan verschil bestaan in den uitslag. De dadelijke winst zal grooter worden. Toegegeven dat - altijd onder de vleugelen van het orde-bewarend gezagsstelsel - de vrij-arbeider de productie van Java aanmerkelijk zou vermeerderen, dan behoort men er toch op te rekenen, dat 99/100 deel van die reusachtige winsten in handen zouden vallen van Amerikaansche, Engelsche, Duitsche en Fransche concurrenten. De ‘liberalen’ willen immers hunne niet-Nederlandsche natuurgenooten niet weren? En reeds in het tweede of derde jaar zou, na wegsterving van het ondermijnde gezag, een aanvang worden gemaakt met den honderdjarigen strijd, die Java van een winstgevenden akker zou herscheppen in een slagveld. Van particuliere batige saldo's zou dan de rede niet meer zijn. In stede van nagejaagd fortuin, zou men gevaar vinden. Al dadelijk zouden de knoeijerijen toenemen. Nu reeds moet door gevlei of geschenken de gunst van het districtshoofd gewonnen worden. Hoezeer zou ook daarin concurrentie komen, als de streek met concurrenten bevolkt was. Het districtshoofd zal den eersten, tweeden en derden trachten tevreden te stellen; maar het alphabet | |
[pagina 438]
| |
dergenen die fortuin zoeken is oneindig lang. Er zal eenmaal, tweemaal, ten derden male geweigerd worden zonder noodlottig gevolg. Maar eensklaps zal het: go ahead! klinken. Wat niet gegeven werd, wordt genomen, afgenomen, hernomen. De stoute wint. De zwakke maakt partij en zoekt zich te wreken. Wraak eischt weêrwraak, en de particuliere industrie wordt gesmoord in bloed! Zal de resident daartegen bescherming verleenen? Alsof er nog residenten wezen zouden op dat tijdstip! Hij verdween met het gezag. De Nederlandsche resident heeft geen raison d'être in dien chaos. En het Javaansche volk? In de harten der verschillende rassen gloort nog altijd de oude wrok, die in laaijen gloed zal uitbreken zoodra de storm der verkeerd begrepen vrijheid dien aanblaast. Wat gespaard werd door den revolver der settlers, zal vallen onder lans, kris, gallok en klewang. Wie de schets te donker gekleurd meent, bedenke dat de wereldburger niet terugschrikt voor honderdjarige worsteling. Maar niet in die hoedanigheid zendt de Nederlandsche kiezer zijn Vertegenwoordiger naar 's Gravenhage. De Nederlander moet bedenken, welke de gevolgen zullen zijn van de verstoorwoede zijner partijen. Tot hiertoe was de verhouding van het kleine Nederland tegenover het groote Indië éénig in de wereldgeschiedenis. Blijkens de ondervinding van twee eeuwen is het onwaarschijnlijke verkregen. Wij hadden in een loterij met een zeer groot aantal loten en slechts enkele prijzen het winnend nummer in handen gekregen. Zal men nu den raad van den ‘liberaal’ volgen, die u komt voorstellen, dat winnend nummer te verwisselen tegen een ander, dat volgens zijne zeer plegtige ‘liberale’ betuiging winnen... kan? Wat begeeren de liberalen? Winst. Voor weinigen? Daarvoor mag geen proefhoudend gebleken staatkundige inrigting worden omvergeworpen. Voor velen dan, voor allen? Hierop moeten de liberalen, om consequent te zijn, toestemmend antwoorden. Welnu, dan zullen Ierland u zijn fenians leveren, Frankrijk zijn émigrés, Italië zijn émérito carbonari, Amerika zijn whaler-matrozen en later zijn trappers, en China... in het Hemelsche Rijk alleen zullen driehonderd millioenen stemmen gewonnen zijn voor de ‘liberale’ partij en voor het openstellen van Java. Ziedaar een meerderheid die écrasant is... in alle beteekenissen. Thans waakt de Indische Regering angstvallig over de hoedanighe- | |
[pagina 439]
| |
den der ambtenaren. En dán zou men de zoo hoffelijke, zoo nauwlettende, zoo susceptible Hoofden blootstellen aan de onopgevoedheid der nieuwelingen, aan wie men burgerregt in Indië zou toekennen. Maar geeft het burgerregt in Nederland vrijen toegang tot schatkist, landsatelier of kruitkamer? Dit juist is burgerregt: van de Regering te vorderen, dat het eigendom van allen behoorlijk beschermd worde tegen onkundigen of kwaadwilligen. (Slot volgt.) |
|