Volledige werken. Deel 14. Brieven en dokumenten uit de jaren 1870-1871
(1982)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdHoe de verheven martelaar Multatuli - de veelgeledene, van Java per mail naar Holland vertrok, zonder martelarij!Men zal wel de noodige aandacht verleend hebben in de laatste tijden aan hetgeen ons op Java is medegedeeld over den heer Eduard Douwes Dekker, gezegd Multatuli - ‘die veel geleden heeft.’ Zelden hebben wij iemand gekend van zóó veel ‘capaciteit,’ - maar zelden ook een zóó groot rederijker over alles tegen alles, jegens alles. Voor heer en beveler geboren, scheen hij geen servant te kunnen blijven, die bevelen van meerderen ontving om ten uitvoer te leggen. Een uitmuntend westerling, - voor dit klimaat niet vervaardigd, heeft hij ‘klewang-zangen’ gezongen in strijd met zijn eigen belang. Thans roept men ons op, om geldelijke bijdragen te leveren voor een fonds tot onderhoud van den man, die de ons omringende wereld tegen ons opzette, in alle talen om wraak riep, over vermeend ongelijk, - en die ‘het publiek’ ronduit verachtte met een innige verachting!’ Dat was exentriciteit. Men moet zulke uitmiddelpuntigheid vergeven. Het inroepen om hulp, heden, is een welgemeend doel, met vreemdsoortige middelen. Is de heer E.D.D., gezegd Multatuli, indedaad voor ons, en om ons een verheven martelaar? In hij indedaad hier, onder ons, op Java, gemarteld geworden? - of heeft hij in Holland zich zelven gemarteld als een Indischen Fakir? Is hij uitgebannen, even als van Vliet, Nosse of Roorda? | |
[pagina 380]
| |
Alle deze vragen vinden eenig antwoord, in de ons ter hand gekomen nota van een oudgast, - een droogstoppel in koffijboonen’ volgens M. - Nu men Multatuli gelijk stelt met ‘het Roode kruis,’ - met Coen, - met Watersnood, - met Lion, en de openbare barmhartigheid ter offerande inroept, nu mogen wij wel eens zien, hoe ‘verheven martelend’ de heer E.D.D. Java verliet. De mededeeler is ooggetuige, handelende persoon in zake.
‘Op zekeren Julij dag ten kantore van den Ass.-Resident voor de politie te Soerabaya, Pieter Swerver zijnde, kwam dáár een mij onbekend heer, die bijzonder veel haast scheen te hebben, een valen rok en muts met zilver galon droeg, - dus een ambtenaar van rang scheen te zijn, waarom dan ook de wachthebbende oppasser dien heer binnen liet, bij voorrang van anderen. ‘Niet lang daarna deed de heer Swerver mij binnen komen, stelde mij voor: den heer Douwes Dekker, Assistent Resident broeder van den Tabaksondernemer, dito gebuig, gegroet, - handdruk. Daarna begon het volgend gesprek: S. Mijnheer Douwes Dekker wenscht naar Europa te gaan. Ik. Daar heb ik niets tegen. S. Ja maar, mijnheer wil met de mail gaan. Ik. Geen bezwaar; als schutterij en vendukantoor voldaan zijn. D.D. Ik woon hier niet, en heb hier geene schulden. Ik. Dan nog minder bezwaar. Sw. Ja maar, mijnheer wil nu dadelijk gaan. D.D. Weet U, ik wou den keizer Nap. gaan spreken en de keizerin eens zien, en passant onder weg. Ik. Ook dáártegen kan ik niets inbrengen. Sw. Ja maar, mijnheer moet een pas hebben. Ik. Welnu, u is bevoegd om die uittereiken. Sw. Ja maar, mijnheer heeft nog niet geannonceerd voor vertrek. Ik. Mijnheer zal toch eerst over Batavia gaan: laat ZEd. dáár een pas nemen. D.D. Ik heb haast, weet u; zoudt u niet voor mij borg of gemachtigde willen zijn volgens gewoonte, dan kan ik nu hier een pas krijgen. Sw. Als gij dit wilt doen, dan zal ik de pas uitreiken. Ik. Goed; hoe veel schulden heeft U? | |
[pagina 381]
| |
D.D. Och niet veel, misschien vierduizend gulden; ik moet absoluut in Europa wezen en kom terug. Ik. En wie zal de andere borg zijn? D D. De heer Roorda van Eisinga te Wiedang in Bodjonegoro. Ik. Zend mij dan maar een zegel van een gulden, ik zal u zoo een borgtogt schrijven. Sw. Nu, dan zal ik de pas maar vast schrijven. ‘En de heer Swerver sneed uit het mailpassen-boek eene Fransche formule, vulde ze in, met het signalement. van den heer D.D. en toen het stuk gereed, en ook door D.D. geteekend was, ontving D.D. den pas, ging er mede weg, - en men zag hem te Soerabaia nimmer weder, wijl hij des anderen daags aan boord naar Batavia ging, - den vierden Augustus te Batavia aankwam, den achtsten Augustus per mailstoomer van dáár vertrok, volgens de Javasche Courant. De zoogenaamde borgtocht werd dus eerst nader geschreven, geteekend en aan 't politie-bureau te Soerabaia bezorgd ter bewaring, zonder dat de heer E.D.D. gemarteld werd of moeite had, of zelfs het zegel betaalde.
Het was nog vóór den tijd der telegraafdraden, dus 1858 of 1857. Eenige dagen later kwam er van den Direkteur-Generaal aan den Resident, - toen de heer Pieter Vreede Bik, 1858 afgetreden, - een brief, gedagteekend Batavia 5 Augustus, houdende navraag naar den heer E.D.D. - dus precies op den tijd toen deze te Batavia aanwezig was. Nadat het antwoord te Batavia ontvangen was, was de heer E.D.D. dus goed en wel op weg, - op Pinang of Singapore, - vertrokken van Batavia zonder martelarij, zonder hinder, en men zocht naar hem te Soerabaia, toen hij visites maakte te Batavia. Dat is nu wel eens meer gebeurd, met een Ass. Res. Magistraat van Mr. Cornelis, - met een Artillerie majoor, - met een Resident, - Men moet sommige lui kunnen loozen en dan zoeken. Maar nu kwam er navraag, hoe men aan den heer E.D.D. een pas had gegeven; en dáárop ontving een der borgmannen een soerat van den Resident met soerat van den Directeur Generaal, met bevel om “vooreerst” drieduizend twee honderd guldens ín 's Lands kas te storten, zijnde onvoldane of absent geblevene penningen in 's Lands kas te | |
[pagina 382]
| |
Menado - onder bedreiging van Prokureur Generaals handen, enz. enz. enz.’ Tot zóó verre vooreerst de nota van den oudgast. Wat er verder gebeurde, was geen martelarij van Multatuli, maar wel van hem die den heer E.D.D. een geheel vrije passage naar Europa bezorgde, zonder van den prins eenig kwaad te weten.- javanus. |
|