kortheid van Uwe uitdrukkingen. Hij kent toch het woord van Voltaire: ‘Ik had ditmaal geen tijd om kort te zijn’ Is denken, voorbereiden dan geen werken?
Tot zijne verontschuldiging voerde ik aan, dat hijzelf nooit onrecht leed en U dus niet volkomen kan waardeeren. Ik verwees hem tot zijn 'mede-comm's Stieltjes, die 2 malen zwaar werd verongelijkt en meer dan de meesten weet, wat werken is, en vergeleek U bij de natuur, die elk oogenblik behoefte voelt aan scheppen. Het Multatulifonds qualificeerde ik als:
1e eene dankbaarheid aan den man, die ons tot inkeer bracht;
2e eene poging om het onrecht, u aangedaan door de Regeering, die toegeeft aan bezwaren, een' Commies van de Rekenkamer waard, zooveel mooglijk goed te maken;
3e eene erkentenis, dat het billijk is de vruchten van Uw groot en edel genie, die men nog verlangt te plukken, te betalen.
Tweede opstel: Mijn zwijg-systeem en Vrije Arbeid. - Zonder 't te willen, verongelijktet Gij mij. Sedert mijne verbanning waardeerde ik U daaglijks meer. Gij kreegt de couranten niet, waarin ik U sinds 6 jaren mijne sympathie toonde: De Opmerker, Het Soerab. Handelsbl., De Locomotief. In de 2e cour. zeide ik o.a.: ‘Een werk als Max. H. schrijft men niet met een uitstekend hoofd alleen; daartoe is een groot, warm, edel hart noodig.’
In de 3e cour.t vergeleek ik de behandeling, U aangedaan, met die van Byron 's nagedachts door mevr. B. Stowe en noemde U een groot man. Ik beriep mij zoo dikwijls op U, dat de Soer. Court U mijn' ‘afgod’ noemde.
De vergelijking met Byron zond ik vóór een jaar aan 't Noorden. Zij schijnt met de verhuizing zoek te zijn geraakt, gelijk andere stukken. Daarna zond ik ze aan v. Vloten voor het Deventer Weekbl., die ze lang in portefeuille hield. Ik vreesde opneming met de beperking: ‘buiten verantwoord.d van de Redactie’, wilde die niet voor U en schreef hem daarom: ‘bevalt het stuk U niet, gooi 't dan maar in de mand.’ v. Kesteren nam 't op. Zijn courant is thans bij eene nicht, Mevr. van der Does, geb. Scheltema, uitstekend naar hoofd en hart, die U lief heeft en vereert. Later krijgt gij ze.
Ook zou ik Uwe zaak meer bepleiten, als niet mijn lof U nadeel deed. De Hollanders verafschuwen mij. Daarop ben ik trotsch.
Ook moet ik mijne aandoeningen sparen. Elke opwinding baart mij