Men leest in de Werker:
Nederlandsche Werklieden!
Wáárlijk is de groote en geniale Multatuli zwaar door het noodlot getroffen; wij óók gevoelen een diep leedwezen; wij óók branden van verontwaardiging over het lot van hem, die zóó het recht en de waarheid beminde; wij óók zouden iets ter ondersteuning willen bijdragen, maar wij hebben ook zulke ongelukkigen in ons midden; wij ook hebben, die vervolgd worden en die de giftige lasterslang zoekt te onteeren! Brave, naarstige werkers, wier levenslot nog eene grootere ondersteuning behoeft dan Douwes Dekker.
Zoo hebben wij er een, die zóó arm is, dat zijn huisraad en andere levensbenoodigdheden door de vergulde wet zijn aangeslagen, omdat hij voor 't recht streed! Een man, die zonder de milde hulp van eenige gezellen, misschien tot den bedelstaf zou gebracht zijn; maar toch nog voortsukkelt, met verstaalden moed, en vrij de rechtvaardige toekomst inziet, die hem troost, dat wanneer hij deze bedrogwereld zal verlaten, hij toch gerust het hoofd zal mogen neerleggen, in de overtuiging, van meegeholpen te hebben aan de grootste en rechtvaardigste zaak, waarmede ooit het menschdom zich heeft bemoeid!
Och, wij hebben nog allen zoo zijne zedelijke hulp van noode! Maar de nood achtervolgd hem zoo onmeedoogend; hij heeft stoffelijke steun noodig. Ja, de Gentenaar Karel de Boos moet gered worden! Het is dus aan u, broeders, de kleine giften in twee te deelen, om beide slachtoffers te redden! Elk zijn deel, zoo is elk bevredigd en bemoedigd!
Wij rekenen dus op alle weldenkende nederlandsche zwoegers, en hopen, dat de Werker en de Werkman gewillig hunne kolommen zullen openen om eene inteekening voor beiden daar te stellen.