een geregeld betoog tot toelichting te vernemen. Mijne verwachting is echter teleurgesteld of liever bevestigd. Zoo schoon en helder, op Uwe eigenaardige wijze toegelicht, mij de algemeene stellingen voorkwamen, zoo schenen zij mij uitsluitend te motiveren het gebruik der inlandsche hoofden als tusschenkomend regeringspersoneel geenszins echter hun ingrijpen in het privaatleven en de productie der bevolking. Het geheele betoog te dier zake komt mij dan ook uiterst zwak voor en meer een weerslag der Hasselmansche en van Herwerdensche brochures dan de oorspronkelijke vlam van Uw vurig en drogredenen-verterend gemoed. Dwang zonder misbruik en onvruchtbare krachtsverspilling (zelve reeds een misbruik) is en blijft dan ook in mijne oogen een probleem even onoplosbaar als de quadratuur van den cirkel, terwijl Vrije arbeid, zonder gezag en wat meer is onder de controle van het gezag tot wering van misbruik, is en blijft in mijne oogen, het eenige gezonde stelsel, dat indedaad, zooals ge zelf zegt, geen stelsel is, doch de natuur van de maatschappelijke zamenleving zelve.
Hopende, dat U mij deze beschouwingen, als alleen gemotiveerd door de wettige zucht om mijne overtuiging tegenover de Uwe te handhaven, ten goede zult houden, besluit ik met eenige mededeelingen die U welligt meer dan mijne opinie over Uw werk, belang in zullen boezemen.
l.l. Zondag heeft te mijnen huize de kommissie vergaderd om nader het doel en de middelen onzer bemoeijenissen te bespreken. Algemeen kan men zich met Uw gevoelen vereenigen dat de kunstenaar zichzelf moet helpen en zouden onze bemoeijenissen zich dan ook in den eerste plaats bepalen U de noodige relaties te vergemakkelijken en beter in de gelegenheid te stellen de vruchten van Uwen arbeid te genieten. Een onbezorgd bestaan voor Uwe vrouw en eene geacheveerde opvoeding voor Uwe kinderen zouden zich dan, naar gelang der middelen daarbij kunnen aansluiten en medewerken om U die kalmte en vrijheid van beweging te geven, waaraan ge behoefte hebt. Tot beter kans van succes was de kommissie echter van oordeel dat zij nog eenige versterking behoefde. Naar aanleiding van dien zijn nog eenige uitnoodigingen gedaan en aan de Heer Stieltjes, die niet verschenen was, ter goedkeuring en doorzending opgezonden. Tot nu toe heeft hij echter geen teeken van leven gegeven, zoo dat ik vermoed dat hij afwezig is. Ten einde echter de zaak niet