ik aan Stieltjes geschreven, met verzoek zich aan het hoofd van een comité te plaatsen. Te meer werd ik daartoe genoopt, omdat reeds Professor Kern bij een schrijven van heden morgen zijn naam en penningske had beschikbaar gesteld. Met hem, Stieltjes en, zoo mogelijk, nog een finantier, zouden wij m.i. eene prachtige kommissie hebben. Nog ontving ik een sympathisch schryven van Dr Spruyt leeraar aan de H.B.S. te Utrecht, terwijl mij ook uit vele gesprekken zoo hier als elders gebleken is, dat er wel goedwil bestaat, indien er maar eerst een handvatsel aan de zaak is. Mijn eenige vrees is nu dat de terugkomst van Multatuli storend ingrijpt. Hoe stiller hij zich houdt, hoe meer de zaak buiten hem omgaat, hoe meer kans van slagen geloof ik dat er is. Er ligt in het zwijgend lijden iets dat meer tot de menschen spreekt dan alle teeken van leven in welke rigting dan ook geuit. Trouwens het is mogelijk, dat ik te sanguinisch ben en ten onregte eenig electrisch schijnsel voor morgenstond begroet. In allen geval is er eenig leven en waar leven is is hoop. Overtuigd dat U die hoop te doen deelen, voor U eene aangename gewaarwording is, stel ik U met het bovenstaande in wetenschap. Welligt kan het U ook dienen om er Dekker mede op te beuren.
Adieu! van harte
t.t.
JvanGennep
P.S. Zoo even ontvang ik ook nog een schrijven van zekere van Plettenberg, te Delft, mij onbekend. Zijn belangstellend schrijven is eene eerste vrucht van de bemoeijenissen van van Iterson.