[Bijlage
Mededelingen van Mimi over Gustavsburg]
Bijlage
Mededelingen van Mimi over het verblijf in Gustavsburg.
(Brieven IX, blz. 28; Brieven WB IX, blz. 25.)
Het was tegen zonsondergang, en wy zaten op een bank voor het Wirthshaus, toen er een paar poolsche joden aankwamen met hun lange jassen en de karakteristieke styve krulletjes in de lange haren, zoodat een ieder hen aanstonds herkent, voor wat ze zyn. Ze droegen een bundeltje in de hand en stapten het huis binnen. Weldra hoorden wy de vrouw spreken op luiden toon. Dek sprong op en liep naar binnen: Wat is hier te doen, wat willen die menschen? Nu, ze verlangden een nachtverblyf, maar het werd hun geweigerd.
- Waarom? vroeg Dek. Waarom kunnen die menschen hier niet slapen?
- Er is geen gelegenheid, dat kan niet.
- Alleen een matras in het lokaal neergelegd, dat is ons genoeg, we zyn moe, zei een der menschen.
Nu was de geheele familie van den Wirth er by gekomen.
- Kom, zie dat te doen, zei Dek. Ze zyn moe, en als jelui bang zyn voor de betaling, dat neem ik voor myn rekening.
Maar er was niets aan te doen. Wy begrepen niet wat er achter stak, daar er plaats genoeg was.
Dek bood de menschen aan iets te gebruiken, maar matig als ze waren dankten ze. Ze hadden brood in hun bundeltje, en wilden liever verder; het begon al donker te worden, en zoo haastten ze zich naar het naaste dorp, Bisschofsheim.
Toen ze een goed eind verder waren lachten de herbergier en de zynen, en de Wirth zei: ook in Bisschofsheim vinden ze geen nachtkwartier!
- Waarom niet? Hoe weet je dat? vroeg Dek.
- Wel, omdat het joden zyn. Die nemen ze daar niet op, zoomin als hier of in Kostheim.
- En het volgende dorp?
- Ook daar niet!
- Wat moeten die menschen dan? En Dek werd driftig over zulke domme wreedheid en sprak dat uit in krachtige woorden. De Wirth erkende dat Dek gelyk had, en dat het hem speet zich te moeten voegen naar de zeden.