schat, heb ik reeds vier of vijf maal begonnen en 't is me onmooglijk deze lezing voort te zetten. M T. zeg meer in éene reek dan Van Lennep in drie honderd. Als men twee bladzijden van M.H. leest men heeft al genoeg om er zich geheel den dag mee bezig te houden. Uit dit gesprek volgt dat, zoo gij zoo goed zijt mij nog te schrijven, het niet noodig is dat het poste restante geschiede, want voor mijn gezin heb ik niets verholen te houden.
Brugge den 6 Juni 1870
Gisteren heb ik mijn geschrijf moeten staken om met twee mijner dochters naar de Cosmorama te gaan. Wij zijn er gebleven van 3½ ure tot 7½. onze oogen waren ten hoogsten vermoeid.
Ik bedank u duizendmaal voor de intime inlichtingen die ge mij nopens u en uw moedig gezin hebt toevertrouwd. Al deze mededeelingen zijn voor mij van 't grootste belang, want het is niet alleen aangenaam maar ook nuttig en soms noodig den persoon wier werken men vaak leest zoo goed mogelijk te kennen, wel te verstaan wanneer deze schrijver geen faiseur en is.
Zie, hoe ik u heb leeren kennen. Eerst las ik uwe ideën en daaruit besloot ik dat gij de grootste der denkers waart. Daar na las ik de minnebrieven! Ik ben fier te vernemen dat gij dit werk zoo hoog schat, want ik heb het zeer, zeer dikwijls gelezen, en heb mijn gezin met eenige bladzijden uit dit boek vergast. Ik verzeker u dat niets uit dit schoon boek koelmoedig is aanhoord geweest.
In uw eersten brief zegt gij dat de Jobhistorie schoon is, 't geen in uwe mond beteekent dat deze historie eene alledaagsche waarheid is. Nu de eenige onjuistheid die ik in de M.B. meende te ontwaren, was het standvastig geduld, en vooral de minzame, de liefelijke aamoedigingen van Tinne tot haren afwezigen echtgenoot. Deze mijne denkwijze kondet gij niet kennen en het slordig briefje (zoo noemt gij dat) 't welk ge mij toevertrouwt, om mij te doen zien in wat moeilijken toestand gij onlangs verkeerd hebt, en te laten weten dat de Havelaar in 't spaans vertaald wordt, geef mij het bewijs dat dit ook, dus alles in de M B. de bloote waarheid is ‘Kinderen wel’ ‘moed en duizendmaal geduld’ weet de edele daar bij te voegen hoe klein ook het briefje is. - U zeggen hoe zachten indruk deze tot u gestuurde woorden op mij maakten, daartoe zou ik uwe pen moeten hebben, en ook ik durf daar niet tusschen komen: 'T ware heiligschenderij.
Gij ziet dus dat er honderden, in uwe plaats, zoo als Job duizendmaal ongelukkiger zouden geweest zijn dan gij.