Volledige werken. Deel 14. Brieven en dokumenten uit de jaren 1870-1871
(1982)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |
Het jaar 1870 | |
[pagina 21]
| |
De maand december 1869 was in mineur geëindigd. Van lezingen met een behoorlijke opbrengst, zoals het jaar daarvoor in Friesland, was niets terechtgekomen, en er waren geen nieuwe in zicht. Een goedbetaalde en invloedrijke positie in de journalistiek was niet bereikbaar gebleken. Aan de rubriek Van den Rijn in de Opregte Haarlemmer had Multatuli zelf een eind gemaakt, geërgerd door het soms niet, soms verminkt plaatsen van zijn kopij. Ook de Causeriën in De Locomotief werden niet voortgezet, wel om dezelfde reden. Plannen om voor eigen rekening uit te geven waren door gebrek aan kapitaal mislukt. Tien jaar na het schrijven van de Max Havelaar, de vijftig nabij, was hij even berooid als beroemd. Voor Tine en de kinderen werd de toestand onhoudbaar. Er moet in Den Haag openlijk zijn gesproken over hun terugkeer naar Italië, getuige Multatuli's brief van 14 februari. Maar in diezelfde tijd schrijft Tine nog aan Stéphanie over Multatuli's ‘démarches chez une personne, qui pourrait le tirer d'affaire’ en op 25 februari over ‘un rayon de soleil qui fait que nous resterons encore.’ Ook ditmaal blijkt hun hoop ijdel te zijn geweest. Al zijn de feitelijke gegevens uitermate schaars, toch mag men aannemen dat hij tenslotte nog drie mogelijkheden zag om de huiselijke situatie enigszins te redresseren: een spectaculaire winst bij de speelbank; het plaatsen van de door Mimi gemaakte Havelaar-vertaling bij een duitse uitgever; en het schrijven van de derde bundel Ideën. In de eerste dagen van april vertrok hij mede om gezondheidsredenen naar Duitsland. Indien hij daar gespeeld heeft - waarvan overigens ieder bewijs ontbreekt, tenzij men het begin van Millioenen-studiën als zodanig laat gelden - is zijn systeem mislukt. En ook de plannen met de Havelaar-vertaling zijn ondanks de lof van engelse critici volstrekt mislukt. Maar toen hij in april 1870 het besluit nam om niet langer te hopen op eerherstel noch op een politieke of journalistieke carrière maar te trachten van zijn schrijverschap te leven, leek dit een even verstandige als veelbelo- | |
[pagina 22]
| |
vende beslissing. Hij had immers al spoedig drie bindende afspraken: met de amsterdamse uitgever Van Helden inzake Ideën III; met het dagblad Het Noorden inzake Millioenen-studiën; met het maandblad Nederland inzake Divagatiën. Er zijn gegevens die duiden op nog een vierde relatie, en wel met de delftse uitgever J. Waltman Jr. Er is een kwitantie van f100, - op 1 april 1870 getekend door Multatuli's bemiddelaar, de delftse student Plet (A.L. baron van Plettenberg); en er is het contract inzake Specialiteiten, door Multatuli in het Memoriaal gedateerd op 23 mei 1870. Maar dit laatste moet een vergissing zijn: het staat immers vast dat de wérkelijke relatie met Waltman eerst tot stand kwam in november 1870 en wel terwille van Nog-eens Vrye Arbeid, en dat Specialiteiten pas geschreven werd in december 1870 en het begin van 1871. Ook de inboeking van het contract dienaangaande in het Memoriaal kan enkel in 1871 hebben plaats gevonden: Multatuli gebruikte de benedenstrook van de bladzijden 40 en 41, links en rechts naast elkaar, en reserveerde links voor gegevens over Nog-eens Vrye Arbeid, terwijl hij rechts het contract over Specialiteiten neerschreef. Dat het juiste jaartal 1871 moet zijn, vindt nog een bevestiging in het feit dat dit contract in een brief ván Plet een einde maakte aan een toen bestaande controverse, en dat een reeds gereedliggende maar nu overbodig geworden brief áan Plet niet werd verzonden. Men zal aan de kwitantie van 1 april 1870 dus enkel een incidentele betekenis mogen toekennen. Dat de oorzaak van Tines tweede vlucht naar Italië armoede is geweest, was bekend en lijdt geen twijfel. Maar de direkte aanleiding was het niet. Want op of omstreeks 24 mei ontving zij enig geld van Tersteeg, de redacteur van het maandblad ‘Nederland’, waaraan Multatuli kopij had toegezegd; het ging blijkens de brief van 28 mei om een bedrag van f 40. -, en onmiddellijk zond Tine een deel ervan aan Multatuli in Mainz. Uit zijn lange brief aan Van der Ghinst d.d. 30 mei blijkt dat hij zowel voor zichzelf als voor Tine de financiële situatie tamelijk gunstig achtte. En het daarbij ingesloten briefje van Tine, waaruit althans enkele aanhalingen bekend zijn, is evenzeer vol goede moed. Dat zich inmiddels in Den Haag een ramp had voorgedaan, kon hij niet weten; een schuldeister uit Frankfurt had kans gezien Multatuli's haagse adres in handen te krijgen en was nu Tine komen manen. Het bericht daarvan bereikte hem - blijkens het Memoriaal - op 1 juni, en alles wijst erop dat Tines vertrek om déze | |
[pagina 23]
| |
reden hem toen de beste uitweg heeft geleken. Dat diezelfde schuldeiser vier dagen later ook hemzelf in Mainz wist te vinden, heeft hem kennelijk niet verontrust; hij moet erin zijn geslaagd die man voorlopig op afstand te houden. Het zijn onmiskenbaar de bijkomende omstandigheden geweest, die hem weinige dagen later diep hebben gegriefd: het feit dat Tine met de kinderen per boot langs Mainz was gekomen zonder afscheid te nemen (het verhaal dat Edu haar daarin verhinderd heeft, klinkt heel waarschijnlijk); een mogelijk verwijtende brief van Tine daarna, uit Innsbruck (alleen vermeld in een brief aan Vosmaer, dd. 22 september 1874); en de trieste noodzaak voor Mimi om de inboedel van het verlaten huis die een jaar tevoren zo'n drieduizend gulden had gekost, inderhaast voor nog geen zeshonderd van de hand te doen. De voortvarende uitvoering van het besluit om voortaan van de pen te leven werd door méer negatieve omstandigheden belemmerd. Objectief gezien was de op 19 juli uitgebroken frans-duitse oorlog daarvan natuurlijk de ergste, maar voor Multatuli en Mimi persoonlijk had deze geen ernstiger consequentie dan dat zij de vestingstad Mainz moesten verlaten en voorlopig naar Gustavsburg uitweken. Waarschijnlijk had het feit dat Het Noorden de publikatie van Millioenen-studiën staakte, ook met de oorlog te maken. Want al beweerde de redactie dat de lezers er niets van begrepen, naar Multatuli's mening was het wérkelijke motief de wens om geld en ruimte te besteden aan actueel frontnieuws. Met de Divagatiën ging het niet beter: na drie publikaties, ergerniswekkend vanwege de vele drukfouten, werd de reeks gestaakt; het maandblad Nederland beschikte niet over voldoende fondsen. En ook Van Helden was niet bij machte aan zijn verplichtingen, althans aan Multatuli's verwachtingen, te voldoen, en door de trage publikatie verloren de in Gustavsburg geschreven Ideën alle actualiteit. Het ergste was het gebrek aan contact: Van Helden beantwoordde haast geen enkele brief en dit maakte de door zijn persoonlijke omstandigheden geschokte en door de oorlogstoestand klemgeraakte auteur volstrekt wanhopig. Medio september was de nood zó hoog gestegen dat Multatuli een beroep deed op Mr. Herman des Amorie van der Hoeven, de broer van zijn jeugdvriend Abraham. Die noodkreet ontketende een soort kettingreactie: de bataviase advocaat J. van Gennep, tijdelijk te Rotterdam, plaatste in de nrc een bewogen oproep om steun en slaagde | |
[pagina 24]
| |
kort daarna erin een commissie van enkele prominente Nederlanders samen te stellen. Van het begin af heeft Multatuli het optreden van deze commissie en vooral het eventuele succes ervan met argwaan bezien. Hij wist uit ervaring dat er van officieel eerherstel en van een rechtmatige schadevergoeding onder de toenmalige politieke omstandigheden geen sprake zou zijn; en voorts dat elk blijk van openlijke bewondering voor zijn werk onmiddellijk een banjir van negatieve reacties zou ontketenen. Wie nu, op veilige afstand, de correspondentie en het krantegeschrijf overziet, moet constateren dat de Multatuli-Commissie er kennelijk geen flauw idee van heeft gehad hoe kwetsbaar en dus hoe prikkelbaar de geniale man was die zij wilden bijstaan, noch hoe rancuneus de hollandse burgerij en haar journalistieke woordvoerders zich zouden gedragen, en wel allerminst hoe haastig Van Vloten erbij zou zijn om hun actie te doorkruisen. Over het meer of mindere gelijk van de verschillende partijen zal men genuanceerd kunnen denken. Maar zelfs als men vindt dat Multatuli zich te snel gekwetst en ten onrechte bedrogen heeft gevoeld, blijft het uitermate beschamend hem behandeld te zien op het niveau van de publieke liefdadigheid. En het feit dat een vijftal goedwillende prominente Nederlanders in alle argeloosheid hebben gemeend dit te mogen doen, maakt het bepaald niet beter. Er kwam nog bij, dat zij zich aanvankelijk gerechtigd achtten ook de opbrengst van het door de erven Van Lennep verkochte auteursrecht van de Max Havelaar in ontvangst te nemen. De gehele gang van zaken ging verdacht veel lijken op curatele. Het enige hartverwarmende bij al deze ellende is de spontane solidariteit van een stuk of wat doodarme Dageraadsleden in Amsterdam en enkele socialistisch gezinde arbeiders in Antwerpen en Gent. Omdat de oorlogsomstandigheden het verblijf in Gustavsburg voor Multatuli en Mimi onhoudbaar hadden gemaakt, verhuisden ze op 1 november naar het nabije, vrediger Wiesbaden, waar ook de lucht beter was voor zijn longen. Al was hij daar de eerste paar dagen ziek, toch voltooide hij er op 9 november de kopij van Nog-eens Vrye Arbeid - eigenlijk het memorandum voor Rochussen uit december 1867 - en dank zij de medewerking van de jonge Van Plettenberg zag deze brochure nog vóor het eind van 1870 het licht. Intussen had Multatuli's positie als auteur zich buiten hem om ingrijpend gewijzigd: de rechten op de Max Havelaar waren door de erven-Van Len- | |
[pagina 25]
| |
nep geveild en hadden meer dan f 2000 opgebracht; en de rechten op de eerste twee bundels Ideën waren verworven door de jonge boekhandelaar-uitgever G.L. Funke, die onmiddellijk was overgegaan tot het in de handel brengen van een goedkope herdruk. Maar enig effect op Multatuli's bittere armoede hadden deze feiten niet. En de man die geacht werd zijn Ideën III uit te geven, doemde hem door z'n volhardend zwijgen tot werkeloosheid en wanhoop. G.S. |
|