Volledige werken. Deel 13. Brieven en dokumenten uit de jaren 1868-1869
(1980)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 675]
| |
Multatuli's verwijzing naar de Locomotief doelt op Causerie XVI, geschreven op 4 november en gepubliceerd op 22 december; zie V.W. IV, blz. 269-275 en 733. | |
Ingezonden stukken.Ik ben zoo vrij voor onderstaande regelen een plaatsje in uw blad te verzoeken. Uit een verslag der Kamerzitting van 4 dezer ontwaar ik dat de heer Mirandolle ‘het denkbeeld van scheiding der administratieve en regterlijke magt toejuichende’ van meening is: ‘dat deze maatregel van den Minister van Koloniën moet worden goedgekeurd door ieder die prijs stelt op goede en spoedige regtsbedeeling, en waarborg voor de bescherming van personen en goederen.’ De Nieuwe Rotterdamsche Courant van denzelfden datum bevat een ingezonden stuk van den heer J.J. Schneither, waarin almede de voortreffelijkheid van des Ministers denkbeelden over die scheiding van administratief gezag en regterlijke magt wordt betoogd. Daar ik behoor tot de categorie derzulken op wier goedkeuring de heer Mirandolle zich beroept, en dewijl in het stuk van den heer Schneither ter loops van den Havelaar wordt melding gemaakt, hetgeen alligt voedsel zou kunnen geven aan de meening dat ook ik een toejuicher was der dewaalsche experimenten, acht ik het niet overbodig bij dezen tegen die opvatting te protesteren. Ik ben zeer voor regt en daarom tegen maatregelen, die weldra alle regtsbedeeling tot eene onmogelijkheid zullen maken. Verdeeling van gezag in Indie is: vernietiging van gezag, en hoe men zònder gezag het regt zou kunnen handhaven, is me een raadsel. Ik weet overigens bij ondervinding hoe storend en verlammend de regterlijke inmenging op orde en tucht wekt. Indien de heeren Mirandolle en Schneither de tooneelen hadden bijgewoond, die te Amboina het gevolg waren van gezagsverdeeling, waarlijk zij zouden zich wel gewacht hebben den Minister te steunen in maatregelen die - bij de tegenwoordige zamenstelling der Kamer - beter geschikt zijn om hèm op 't kussen, dan Nederland in Indie te handhaven. Aannemende dat de meeste feiten die de heer Schneither aanvoert, waar zijn, dan volgt hieruit geenszins, dat men den taak van den met inlandsch bestuur belasten ambtenaar zou verligten door hem, | |
[pagina 676]
| |
boven en behalve alle andere moeielijkheden, nog te bezwaren met eenen onervarenen, neuswijzen, naar Wichtigkeit strevenden mededinger. De tour de force onzer existentie in Indië is al kunstig genoeg! Men heeft voorbeelden van acrobaten die zich 't onderst boven op een torenspits wisten in balans te houden, maar nooit hoorde ik dat die kunst uitvoerbaar was, wanneer men anderen den taak opdroeg den kunstenmaker met spelden te prikken of bij 't haar te trekken. En dit zou de uit den aard der zaak voortvloeijende functie zijn, van den in de Javasche binnenlanden geplaatsen regterlijken ambtenaar. Dat er ginds onregt geschiedt, is waar. Je suis payé pour le savoir! Maar dit wordt niet voorkomen door het aankweeken van onpractische, pedante juristerij, een kruidje dat ook hier te land sedert jaren al te welig opschoot. Het spreekt van zelf dat de hoofden van gewestelijk bestuur hunnen voornaamsten pligt - bescherming van den inlander tegen willekeur - òf geheel verwaarloozen, òf slechts lauw uitvoeren. Dit was, na de wijze waarop mijne pogingen door den Indischen landvoogd, door de Regering hier te lande, en door het Nederlandsche volk tot nog toe werden verijdeld, niet anders te verwachten. Maar zonderling is het, dat dezelfde Regering, na het feitelijk sanctioneren der misbruiken waartegen ik mij verzette, thans den schijn aanneemt daartegen te strijden, en wel op eene manier die juist het tegendeel zal bewerken van wat er gewenscht wordt door ieder ‘die prijs stelt op spoedige regtsbedeeling en waarborg voor de bescherming van personen en goederen.’ Ik ben in staat dit te bewijzen en verschil dus in zoo verre van meening met den heer Hasselman, die erkend schijnt te hebben dat de voorgestelde scheiding, hoewel ondoelmatig in de praktijk, te verdedigen zou wezen in theorie. Dit nu is nooit het geval. De eisch eener theorie - van verkeerde theoriën spreek ik niet - is juist in de eerste plaats dat ze uitvoerbaar zij, en 't zou wel zeer ongelukkig wezen, indien de verderfelijkheid van eenen verkeerden maatregel niet a priori op logische gronden kon worden aangetoond. We zouden dan - gelijk dan ook sedert vele jaren met de zaken van Indië het geval is - overgeleverd zijn aan een al te gevaarlijk empirisme. Ik verwijs overigens ieder dien 't om waarheid in de thans behandelde zaak te doen is, naar de artikelen van den heer van Herwerden in het Dagblad: vernietiging der ambtelijke hierarchie | |
[pagina 677]
| |
op java, schoon het mij leed doet dat die inderdaad bevoegde beoordeelaar niet alles gezegd heeft wat er tegen scheiding van administratieve en regtsmagt op Java zou kunnen gezegd worden. Hij schijnt gerekend te hebben op lezers die iets van Indische zaken weten, en dezulke zijn, ook onder hen die jaren in Indie vertoefden zonder in aanraking te komen met de inlandsche huishouding, zeer dun gezaaid. Hoe de heeren Mirandolle en Schneither den moed hebben zich voor te doen als Indische specialiteiten, zou me onverklaarbaar wezen, indien zij zich niet konden beroepen op het voorbeeld van den heer de Waal. die 't tot Minister van Koloniën heeft weten te brengen zonder te begrijpen dat zijne voordragt tot vernietiging van ons burgerlijk gezag op Java, had moeten vergezeld gaan van eene vertiendubbeling onzer legermagt aldaar. Die kleinigheid heeft mijnheer de Waal over 't hoofd gezien. en om zijne proverbiale buitenzorgsche onbekwaamheid de kroon op te zetten, komt hij met zijn meesters in de regten voor den dag op 't zelfde oogenblik dat hij 't leger daarginder op onstaatkundige en onregtvaardige wijze beknibbelt.Ga naar voetnoot1 Ik verklaar uitdrukkelijk dat de scheiding van administratief gezag en regterlijke magt de doodsteek is voor ons bestaan in Indië, doch beweer geenszins deze stelling in dit artikel betoogd, veel min bewezen te hebben, daar het mij om velerlei redenen heden slechts mogelijk is te waarschuwen, en te constateren dat er aan Havelaars eischen om regt niet wordt voldaan door het afzenden van regterlijke ambtenaren. Integendeel. Dàt noem ik steenen voor brood geven! Den Haag, 6 Nov. 1869. Multatuli. |
|