minste waarde hebben in de oogen der Kerk. Ieder, die in zulke aangelegenheden zijn regt zoekt bij niet-kerkelijke autoriteiten, of van zulke autoriteiten eene beslissing als geldig aanneemt, wordt van de gemeente uitgesloten. Een protest tegen de wet van 1 Maart 1869 is door mij niet ingediend, en wel omdat mij van die wet geene mededeeling gedaan is. Was dit geschied, dan zou ik niet in gebreke zijn gebleven, daartegen te protesteren.’
- De Kölnische-Zeitung trekt partij voor het Keulsche carnaval, tegen zekere brochure van de commissie voor de Binnenlandsche Zendingzaak (innere Mission) der Evangelische Kerk. Dit vlugschrift, 't welk dezer dagen onder den titel ‘Openbare Zedeloosheid’ verschenen is, was oorspronkelijk door de bedoelde commissie den Rijksdag van het Noordduitsch-Verbond aangeboden, met de strekking om in de wetten strenge bepalingen tegen de prostitutie optenemen. Dit stuk was toen gedeponeerd bij de bescheiden, die te hunner tijd dienen zouden bij de herziening van het Wetboek van Strafregt. De Keulsche courant zegt, dat deze beschikking geacht kan worden gelijk te staan met een onbepaald uitstel van behandeling, en tevens, dat zij van deze zaak geene melding zou hebben gemaakt, indien niet de Keulsche vastenavond-feesten in bedoeld vlugschrift aan de kaak werden gesteld. ‘Wij stellen er prijs op (aldus laat zich dat orgaan uit), de eer van ons aloud en beroemd carnaval te redden en te protesteren tegen de meening, alsof dit jaarlijksche feest eene der medewerkende oorzaken ter verspreiding van zedeloosheid wezen zou. Wie slechts eenigzins bekend is met den geest der bevolking van onze stad, zal dit veroordeelend vonnis niet alleen niet beamen, maar het ook beschouwen als een ziekelijk uitvloeisel eener al te sombere levensopvatting. Wij beweren, dat ons carnaval duizenden krachten in nuttige beweging stelt; waarom het dan ook door het bestuur der stad, door aanzienlijke corporatien en rijke particulieren met belangrijke sommen ondersteund wordt. Het carnaval wekt een geest van vrolijkheid op, dien wij als een kostbaar tegengif beschouwen tegen domperij. De humor, welke in de dagen van het vastenavond-feest allen beheerscht, bevrijdt de gemoederen van de drukkende nachtmerrie, die ons heden ten dage bezorgd wordt, door zoo vele maatschappelijke, godsdienstige en politieke vraagstukken. Het carnaval biedt voorts
ook den allerarmste eenmaal 's jaars de gelegenheid aan om zich te verstrooijen, en men moet erkennen, dat de feestvieren-