Volledige werken. Deel 13. Brieven en dokumenten uit de jaren 1868-1869
(1980)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 375]
| |
Gewone Vergadering van Zondag 10 Januari 1869.Een uur voor de opening der Vergadering was de zaal onzer gewone bijeenkomsten met leden en geintroduceerden alsmede met een talrijke vrouwenschaar gevuld. En ofschoon het de vastgestelde dag en het bepaalde uur van onze Vergadering was, bleek toch uit die groote opkomst, dat er dien morgen iets buitengewoons zou plaats vinden. En dit was ook het geval. De spreekbeurt toch door den heer E. Douwes-Dekker (Multatuli) op zich genomen, en reeds vroeger door den Voorzitter aan de Vergadering bekend gemaakt, zou heden worden vervuld. Bij zijn aankomst werd de algemeen verbeidde spreker door het Bestuur de zaal binnengeleid, en beklom hij oogenblikkelijk het spreekgestoelte. Op aller gelaat teekende zich vreugde en genoegen toen de gevierde redenaar verscheen, en met daverende toejuiching werd hij begroet. De geestdrift der talrijke Vergadering steeg echter ten top, toen de geachte spreker betuigde, dat hij zich op deze plaats zoo geheel te huis gevoelde, aangezien hij zich bevond te midden van zijne vrienden, te midden van mannen, die geen onderzoek schuwen. Gedurende de drie jaren, sedert hij niet meer in ons midden was opgetreden, had hij veel geleden, maar thans was hij opgeruimd, thans gevoelde hij in zich de kracht, om de korte spanne tijds, die hem nog te werken overbleef, zoo nuttig mogelijk te besteden tot het waarachtige heil der menschheid. Over het ‘geloof’ zou hij thans niet spreken; de gelooverij immers had hij voor goed terzijde gesteld, ook zou hij zich niet inlaten met datgene, wat men in het dagelijksche leven gewoon is ‘Staatkunde’ te noemen. Op het laatsgehouden letterkundig congres te Gend was hij uitgenoodigd geworden, om zich ook eens op dramatisch gebied te bewegen, en een drama te ontwerpen, waarin, in tegenstelling van hetgeen men gewoonlijk drama noemt, het streven naar waarheid doorstraalt of met andere woorden: waarin niet personen, maar beginselen op den voorgrond treden, waarin voor het onkruid der ‘gelooverij’ iets beters in de plaats gesteld wordt, en waarin de fouten en gebreken, die den godgeleerde zoowel als den staatkundige stelsels zonder onderscheid aankleven, aan de kaak gesteld worden. Spreker had aan die uitnoodiging in zooverre voldaan, dat hij een stuk ontworpen had: ‘de Vorstenschool,’ en dat hij thans, aangezien het nog niet | |
[pagina 376]
| |
geheel uitgewerkt en afgewerkt was, als ‘dramatische fragmenten’ wenschte voor te dragen. Gedurende de voordracht, die de spreker hier en daar verduidelijkte en ophelderde, heerschte een diepe stilte, en de gespannen aandacht, waarmede een ieder den spreker volgde, getuigden er voor dat de spreker zijn auditorium op een buitengewone wijze boeide. Het stuk hier te bespreken laat ons bestek niet toe, en buitendien zou het moeilijk wezen, om er een getrouw verslag van te geven, aangezien het onder veel schoons, ook zooveel bijtende satire en gezonden humor bevat, dat men het meermalen moet gehoord hebben, om in den diepen zin daarvan door te dringen. Wij hopen echter onze lezers nader met den inhoud van dat in alle opzichten doorwrochte dramatische werk bekend te kunnen maken, aangezien de geachte spreker ons verzekerd heeft, dat het in druk zou verschijnen. Na zijn woord gegeven te hebben, dat hij spoedig weder in ons midden wenschte op te treden met een voordracht over ‘vrije Studie,’ eindigde spreker onder de luide en aanhoudende bijvalsbetuigingen van de Vergadering. |
|