[30 november 1868
Brief van Tine aan Potgieter]
30 november 1868
Brief van Tine aan E.J. Potgieter. Dubbel velletje postpapier, tot het midden van blz. 3 beschreven. (U.B. Amsterdam; fotokopie M.M.)
Milaan den 30st November 1868
Waarde Heer Potgieter,
Den 18den November ontving ik de 200 fr: t' was mij een ware uitkomst, ik wist niet meer hoe mij te redden, want achterstand is zoo verderfelijk en kostbaar, ik moet de strikste zuinigheid in acht nemen. de winter geeft zoo veel zorgen meer dan de zomer. Houdt U overtuigd Waarde Heer ik U zeer dankbaar ben en weest zoo goed de tolk te zijn bij aldegenen die belang in ons stellen en ons bijstaan in de moeijelijke dagen die ik maar al te veel door moet worstelen.
Bij al de moeijelijkheden heb ik toch t' geluk dat de kinderen zeer gezond zijn en in alles mij genoegen geven, Eduard is dagelijks werkzaam op t' Museum van natuurkunde waar hij zeer voldoet, iedereen is er over uit hij zoo veel aanleg heeft voor die wetenschap, Nonni gaat ook goed vooruit, mijne gezondheid is voor t' oogenblik vrij goed, ik heb vijf weken lang gesouffreerd van die opératie maar nu is dat ook voorbij. God geve, ik den winter goed door breng dan is mijne gezondheid weer in order. Op t'oogenblik heb ik twee lessen maar ik hoop op meer.
Van harte hoop ik dat Uwe gezondheid niets te wenschen overlaat. reeds lang heb ik geen tijding van Dekker gehad, dat is een zeer slecht teeken, want als hij iets goeds te zeggen heeft wacht hij geen minuut t' mij mede te deelen. Wanneer zal dat tobben toch eens een einde nemen? een man zoo talentvol en geniaal dat die gebrek lijdt is toch wat al te erg.