Volledige werken. Deel 13. Brieven en dokumenten uit de jaren 1868-1869
(1980)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdVan den Rijn, 27 November.Omtrent eene der laatste zittingen van het Huis der Afgevaardigden deelt de Kölnische-Zeitung het volgende mede: ‘De debatten over eenige posten der begrooting van het departement van Financien leveren een voorsmaak van hetgeen men te wachten heeft, zoodra de budjetten van Binnenlandsche Zaken en van Eeredienst zullen behandeld worden. Het heeft zeer de aandacht getrokken, dat noch de minister van Financien noch een zijner commissarissen, het woord hebben gevoerd, doch het volle gewigt van dit voorpostengevecht hebben laten nederkomen op de schouders hunner ambtgenooten voor Eeredienst en voor Binnenlandsche Zaken. Het voorwendsel tot deze vreemde verdeeling van den arbeid scheen gevonden te zijn in het verschil van meening over de administratie van Sleeswijk-Holstein, en het bezetten eener schoolmeestersplaats te Cöslin. De kleine sommen, gezamenlijk ten bedrage van 4000 thalers, die op de begrooting van Financien zijn geschrapt, hebben natuurlijk geenen noemenswaardigen invloed op het deficit; maar wel is er uit het bestrijden van sommige posten gebleken, dat de liberale fractie van het Huis geen genoegen neemt met het onbepaald uitstellen der door graaf Eulenburg in de vorige zitting toegezegde hervorming der administratie. Evenzoo is gebleken, dat men aandringt op de in de grondwet voorgeschrevene nieuwe verordening op het schoolwezen.’ ‘Het budjet levert eigenlijk het eenige terrein, waarop het Huis | |
[pagina 238]
| |
eenige magt kan ontwikkelen, althans tegenover nieuwe, of niet op vroegere wetten gebaseerde posten. Daarom staat het dan ook der liberale fractie niet vrij, zoodanige uitgaven goedtekeuren, waardoor oude misbruiken zouden worden bestendigd. Het bestrijden daarvan is tevens de pligt der voorstanders van gematigde hervorming. Wel is het nu en dan geoorloofd, genoegen te nemen met iets als voorloopige afbetaling, doch men mag niet de hand leenen tot het oplappen van versleten zaken, welker instandhouding het opbouwen van iets nieuws in den weg staat.’ |
|