zen Keurvorstendom en in Nassau teweegbrengt, noopten ons tot de vraag, of de “Staat van intelligentie” bij uitnemendheid wel zeer intelligent handelt, door zijne inzigten optedringen aan gewesten, die, minder intelligent, daartoe nog niet op de hoogte zijn? Hoe zou het den zo intelligenten Pruissen smaken, indien zij, - geannexeerd door een min beschaafden vijand, - gedwongen werden, het verblijf in hunne gevangenissen te ontzeggen aan den onverlaat, die den draak gestoken had met de skelet-kleinoodien van Koningin Isabella? Zou niet zulke barbaarschheid ten hemel schreeuwen? Zou niet het geheele pruissische volk, onder aanvoering van den minister van Eeredienst, (den vervaardiger van het bekende kroeglied: Wir kommen so eben aus 'm Wirthshaus, enz.), - zou niet het pruissische volk te wapen vliegen, om de geschonden eer van die miskende doodsbeenderen te wreken? Men bedenke, dat ook minder begaafde volkeren zekere zaken bezitten, waaraan zij gehecht zijn. In Keurhessen en in Nassau verstoutte men zich, zorg te dragen voor goed onderwijs; de meening, dat men in die landen er in geslaagd was, dit vooroordeel intevoeren, was zoo algemeen, dat Pruissen zelf daardoor besmet was. Getuigen de vele onderwijzers uit die streken, welken men eervolle aanstellingen in Pruissen opdroeg. Is het nu billijk en verstandig, zoo spoedig na de
inlijving zulke vooroordeelen hevig aantetasten? Waarlijk, met eenig beleid zou men er in geslaagd zijn, de hoogere pruissische intelligentie zoo volkomen in de geannexeerde landen intevoeren, dat ook dáár alle lust tot spot met gewijde zaken met wortel en tak zou uitgeroeid zijn. De post op de begrooting voor de uitbreiding van het gevangeniswezen zou geen noemenswaard bezwaar opleveren, daar vele gasten dier inrigtingen (als bijv. de luitenants, graaf von Eulenburg en von Schreven) slechts een zeer bescheiden gebruik maken van de hun van staatswege toegekende vrije huisvesting’ (De heer Dohm, hoofdredacteur van den Kladderadatsch, is tot gevangenisstraf veroordeeld, wegens eene spotprent op de doodsbeenderen van zekere heiligen. De beide genoemde luitenants, - veroordeeld wegens manslag, - zijn zeer korten tijd na hunne veroordeeling weder bij het leger in dienst getreden.)