beschouwing van de tegenwoordige verhouding tusschen Oostenrijk en den H. Stoel. Na in herinnering te hebben gebragt, hoe Keizer Frans Joseph te vergeefs den eenen goeden Katholiek na den anderen naar Rome gezonden heeft om den toorn des Pausen te doen bedaren over de nieuwe wetgeving in Oostenrijk, waardoor de gewigtigste punten van het Concordaat van 1855 zijn opgeheven, en hoe die gezanten niets meer hebben kunnen bewerken dan dat in de allocutie van 22 Junij hun Keizer, ofschoon zeer duidelijk aangewezen, alleen niet met name genoemd werd, - zegt het blad, dat Oostenrijk door den Paus, wat men in de middeneeuwen zou genoemd hebben, in den ban gedaan is. Het blad toont aan, hoe de Paus in de laatste dagen zijns levens bijna al de katholieke Staten van zich vervreemd heeft, zoodat hem alleen Spanje tot ondersteuning overblijft, en hoe hij op dat Rijk ook slechts rekenen kan, zoo lang de conservative partij daar de overhand blijft behouden; eene zaak, die juist op dit oogenblik zeer twijfelachtig schijnt. ‘Nu heeft de Paus (aldus vervolgt de Kölnische-Zeitung), ook met Oostenrijk geheel gebroken, en de toon, die in dat Rijk wordt gevoerd, is ten hoogste opgewonden. Men spreekt van het vestigen eener nationale Kerk, en Husz en Luther zijn de helden van den dag. De Czechen, hoezeer den Duitschers als zoodanig zeer vijandig, zijn het omtrent het weerstand bieden aan Rome volkomen met Oostenrijk eens, en ook Hongarije staat het Concordaat niet ter zijde. Zoo speelt de romeinsche Curie wel een gevaarlijk spel, indien zij de botsing met Oostenrijk tot het uiterste drijft; want in haren grooten financiëlen nood is de oostenrijksche Regering daarenboven slechts al te zeer geneigd om begeerige blikken op de rijke bezittingen der katholieke Kerk in Oostenrijk te slaan. En de banbliksems van het Vaticaan, die reeds in de middeneeuwen vaak niet zengden, wekken heden ten
dage naauwelijks eenige bezorgdheid op voor het storen der binnenlandsche rust.’