Volledige werken. Deel 13. Brieven en dokumenten uit de jaren 1868-1869
(1980)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdVan den Rijn, 11 Junij.Volgens berigten uit Wiesbaden aan de Allgemeine-Zeitung, zou de jaarlijksche Nassausche Protestanten-conferentie den 9den dezer te Limburg plaats vinden. ‘Onze geestelijkheid (aldus drukt zich de berigtgever uit) is in geenen deele gesticht over de hier en daar doorschemerende zucht om op kerkelijk gebied dezelfde bureaucratische almagt te doen zegevieren, als die, welke wij, helaas, waarnemen op staatkundig terrein; en hoewel wij erkennen, dat men in kerkelijke zaken met meer omzigtigheid dan in de politieke te werk gaat, zijn wij evenwel vast besloten, niet alleen onze oude voorregten te handhaven, maar zelfs, die uittebreiden, en wel voornamelijk met het oog op de medewerking der gemeenten zelven in hare aangelegenheden.’ - Men verneemt, dat de Hertog van Nassau gedurende eenigen tijd te Weenen denkt te vertoeven; althans verwacht men aldaar de aankomst der Hertogin. - Te Neuwied zal dezer dagen eene bijeenkomst plaats hebben van houtvesters uit Zuid-Duitschland. Het aantal verwacht wordende deelnemers is zoo groot, dat men de toevlugt zal moeten nemen tot de gastvrijheid van Neuwieds ingezetenen. Er zullen in het belang van de houtcultuur, uitstapjes worden gemaakt naar het Zevenge- | |
[pagina 57]
| |
bergte; ook verwacht men, dat de Vereeniging, die thans sedert 19 jaren uitsluitend den naam Zuidduitsch draagt, weldra een algemeen duitsch karakter zal aannemen. - Men schrijft uit Kassel, dat aldaar, op den 3den dezer en volgende dagen, vergaderingen zijn gehouden door het Algemeene Duitsche Onderwijzers-genootschap. Nadat de heeren Hoffmann, hoofdonderwijzer te Hamburg, Bertheld, directeur der Hoogere-burgerschool te Dresden, en Denhard, inspecteur van het lager-onderwijs te Kassel, tot voorzitter en onder-voorzitters gekozen waren, werd de orde van den dag voor de vergadering van den 4den Junij vastgesteld. Daartoe werden de volgende onderwerpen gekozen: Diesterman's woord ‘leef geheel’, en de stelling, dat het oprigten van school-synoden nuttig en noodzakelijk is tot ontwikkeling van het schoolwezen. Op de eerste vergadering sprak o.a. de heer Wichard Lange, van Hamburg, over het regt begrip van het godsdienstig element in het onderwijs. Die spreker beweerde, dat het einddoel van elke opvoeding, waarvan, volgens hem, het onderwijs een onderdeel uitmaakt, moest bestaan in de bevordering van ware humaniteit, en dat het Christendom daartoe als middel behoorde te dienen, bovenal echter aantewenden door het voorbeeld van den onderwijzer. Ook was die redenaar van oordeel, dat bij de hoogescholen opvoedkundige faculteiten moesten worden opgerigt. Een fransch onderwijzer, de heer Jost, woonde, op uitdrukkelijken last van de fransche Regering, de vergadering bij; deze heer verklaarde, zijne beste verwachtingen over de bijtewonen zamenkomst overtroffen te zien, en gaf als zijne meening te kennen, dat alle onderwijzers, tot welken landaard of tot welke geloofsbelijdenis ook behoorende elkander de hand behoorden te reiken, als medearbeiders aan één groot werk: het bevorderen van algemeene menschenliefde. ‘Deze, en niet nationalen afkeer of haat (aldus drukte de spreker zich uit), behooren wij allen onzen leerlingen inteprenten, en als blijk van die gezindheid bied ik u allen den handdruk aan van de fransche onderwijzers.’ Na eenige woordenwisseling, waarbij ook Darmstadt en Stuttgart in aanmerking kwamen, werd Berlijn gekozen tot de plaats, waar in het volgende jaar de Vereeniging hare vergadering zal houden. - De Kölnische-Zeitung, melding makende van de aangekondigde dusgenaamde pleizier-treinen, welke op de 20sten dezer van Amsterdam en Rotterdam naar Keulen zullen vertrekken, roemt de inzigten | |
[pagina 58]
| |
der nederlandsche spoorwegdirectien om op die wijze door goedkoopte duizenden in de gelegenheid te stellen, een nuttig en aangenaam uitstapje te maken. Zij uit den wensch, dat ook de duitsche spoorwegbesturen dat voorbeeld mogen volgen, ten einde vele Duitschers uit den omtrek van Keulen en uit die stad zelve in de gelegenheid te stellen, de merkwaardigheden der twee grootste steden van Nederland te bezigtigen. Ten aanzien der werkzaamheden van den noordduitschen Rijksdag maakt de Kölnische-Zeitung de volgende opmerkingen: ‘Hoezeer de voorloopige dicussien over het budjet nog geheel gevoerd zijn op de bij het oude reglement van orde voorgeschreven wijze, heeft men echter feitelijk, en zonder voorafgaande afspraak, eene poging gedaan om de behandeling der zaken te doen plaats hebben, zonder voorafgestelde redenaarslijst, en wij moeten erkennen, dat deze poging voortreffelijk geslaagd is. De levendige en duidelijke bewijsvoering, welke de debatten kenmerkte, maakte een te dieperen indruk, omdat zij den stempel droeg van spontaneïteit. Het was te voorzien, dat de begrooting van Marine, in verband met den strijd over de wet op het beheer der Bondsschulden, zich terstond op den voorgrond dringen zou. Wij meenen echter, dat de nationaal-liberalen, in hunne poging om die begrooting te verhoogen, wel eenigzins te haastig te werk gingen; haastiger immers dan de Regering zelve behoeft de Rijksdag niet te zijn. De toon der debatten bleef evenwel kalm en verzoenend; alleen de Afgevaardigden von Blankenburg en Wagner trachtten zekere scherpte in hunne betoogen te leggen, waarover zij evenwel door den graaf Schwerin, onder luide bijvalsbetuigingen van al de fractien der liberale partij, werden teregtgewezen. Bij het sluiten der zitting van den 8sten dezer opperde de Afgevaardigde Reinke het voorstel om de bepalingen op de voltalligheid van het Huis, - thans alleen van toepassing op het stemmen, - ook voor de discussien te doen gelden. Men gelooft echter niet, dat dit voorstel zal worden aangenomen.’ |
|