Volledige werken. Deel 12. Brieven en dokumenten uit de jaren 1867-1868
(1979)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdVan den Rijn, 30 Januarij.Te Keulen heeft den 27sten, in de dusgenaamde groote Gürzenich-zaal, eene meeting van roomsch-katholieken plaats gehad, waarin een adres aan den Paus is vastgesteld. De vergadering is bijgewoond door 3000 à 4000 personen. Zij was belegd door een comité, als welks voorzitter de schilder Baudri fungeerde. Nadat de heer Baudri | |
[pagina 661]
| |
de aanwezigen verwelkomd en de vergadering geopend had, is tot voorzitter der meeting benoemd jhr. von Waldbott-Bassenheim. Tot onder-voorzitters werden gekozen de heeren Conzen, 1ste burgemeester van Aken, en Saedt, advocaat-generaal bij het geregtshof te Keulen. Onder de aanwezigen werden opgemerkt de aartsbisschop Paulus, de wijbisschop Baudri en vele andere prelaten. De aartsbisschop opende de rij der voordragten met eene korte toespraak, waarin hij zinspeelde op de lezingen van dr. Vogt over den oorsprong van den mensch, korten tijd geleden in ditzelfde lokaal gehouden; lezingen, die, volgens den aartsbisschop, niet tot verheerlijking des Christendoms gestrekt hadden, gelijk de thans belegde vergadering deed, maar hadden moeten dienen ‘om ten koste van den mensch de waardigheid van het dier te verheffen.’ De voornaamste spreker was een prelaat uit Mainz, de heer Moufang, die de stelling ontwikkelde, dat alleen groote ideeën in staat zijn, een volk te bezielen, en die, ten bewijze daarvan, verschillende voorbeelden uit de nieuwere geschiedenis bijbragt. Engeland, beweerde hij, welk Rijk in de staatkunde waarlijk groot geweest was, toen zijne politiek door groote beginselen werd bestuurd, was thans, nu het alleen nog de gehoorzame dienaar van alledaagsche en pecuniële belangen heeten mogt, zoo diep gezonken, dat ‘geen haan er meer naar kraaide, hetzij een britsche Premier iets zeide, of niet zeide.’ Frankrijk, voor hetwelk men in 1851 de periode der welvaart geopend had, zocht die welvaart thans te bereiken door beursspeculatien, en de sluwste Regent onder de Vorsten was zoo zwak geworden, dat hij ‘zich in de armen der ultramontanen had moeten werpen.’ America was te gronde gegaan door de zucht naar geldverdienen. In Duitschland was gedurende de geheele 18de eeuw nergens meer eenig spoor van hoogere ideeën ontdekt kunnen worden. Dat de fransche soldaten de Duitschers op den nek getreden hadden, was onvermijdelijk geweest, omdat, al was het denkbeeld, hetwelk die soldaten bezielde, een dwaalbegrip, dat begrip nogtans verheven en daardoor magtig was. Met Oostenrijk was het thans zoo beklagelijk gesteld, dat de ministers van Keizer Frans Joseph er niets beters op wisten, dan in de romeinsche kwestie onzijdig te blijven. De groote denkbeelden, welke de Paus in zijnen persoon vertegenwoordigde, waren, volgens den redenaar: de geregtigheid; de waarde der onzigtbare goederen; de onafhankelijkheid van het godsdienstig gezag; de eenheid | |
[pagina 662]
| |
en verwantschap van alle volken der Christenheid. Tot staving van zijn beweren, dat de Voorzienigheid het der groote ideeën nooit aan groote mannen haperen liet, beriep de spreker zich op een aantal beroemde kerkelijke en wereldlijke Vorsten en ten laatste ook op het voorbeeld van Pius IX. - In den avond van den 25sten, tusschen 5 en 8 ure, heeft de leeraar der Baptisten-gemeente te Keulen, welke ongeveer vijftig leden telt, aan acht nieuwe lidmaten, - vier jonge mannen en vier jonge vrouwen, - aan den oever van den Rijn den christelijken doop bij indompeling toegediend. Die plegtigheid is door de geheele gemeente bijgewoond. Om de rivier te bereiken, heeft de stoet, aangezien eene der stadspoorten reeds gesloten was, een grooten omweg moeten maken en bijna anderhalf uur, langs onbegaanbare binnenpaden, met sneeuw en hagel moeten worstelen. De leeraar, de diakenen, de diakonessen en de doopelingen hebben zich onbeschroomd te water begeven, en niemand schijnt daarvan eenig letsel bekomen te hebben. In Pruissen, waar (met uitzondering van Barmen) de Baptisten eene bijna nog onbekende, ofschoon sedert 1844 door den Staat erkende secte zijn, heeft deze gebeurtenis veel opzien gebaard. - De bevolking van Aken volgt dezer dagen met gespannen aandacht den loop van een crimineel regtsgeding, hetwelk voor het hof van assises aldaar gevoerd wordt. Het betreft eene aanklagt wegens moord, ingebragt tegen den landbouwer Classen, te Holtum, zijne dienstbode Margaretha Krings en zijnen knecht Wilhelm Rosellen, die beschuldigd worden, den 15den Junij des vorigen jaars, met voorbedachten rade Classens vrouw om het leven gebragt te hebben. Naar het schijnt, is Rosellen slechts een werktuig geweest, en moeten de 60jarige Classen en de nog jeugdige Margaretha Krings als de hoofdschuldigen aangemerkt worden. Er bestaat vermoeden, dat door die twee personen in Januarij 1864 nog een andere moord gepleegd is, en wel op Classens 18jarigen zoon, die geweigerd had, met Margaretha in het huwelijk te treden en een haar toebehoorend kind te erkennen, omdat hij, naar zijn zeggen, niet verkoos, de bijzit van zijn eigen vader tot vrouw te bekomen. - Eenige dagen geleden is gemeld, dat te Neu-Iserlohn, in Westfalen een honderdtal mijnwerkers deels gedood, deels gekwetst waren geworden ten gevolge van ‘een onweder’, hetwelk in die streken had gewoed. Dat berigt was onjuist. Er heeft namelijk in eene der | |
[pagina 663]
| |
steenkolenmijnen van Neu-Iserlohn eene ontploffing plaats gehad. - De minister van Financien in Beijeren is gemagtigd tot het aangaan eener leening van ruim 66 miljoen fl. ten behoeve der spoorwegen in dat Rijk. Er zullen in het geheel negentien nieuwe lijnen worden aangelegd, en met het bouwen van zeven daarvan zal ten spoedigste een begin worden gemaakt. Voorts zal o.a. meer uitbreiding worden gegeven aan het stationsgebouw te Munchen. |
|