Volledige werken. Deel 12. Brieven en dokumenten uit de jaren 1867-1868
(1979)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdVan den Rijn, 23 Januarij.Men schrijft uit Wiesbaden: ‘Op uitnoodiging der Regering zijn de meeste landraden en eenige ambtmannen hier bijeengekomen om onderling hunne denkbeelden en ondervindingen, betreffende de nieuwe wijze van bestuur, te bespreken. Onder voorzitterschap van den heer von Diest, was het hoofdpunt hunner beraadslagingen: de vasttestellen instructie voor de wijze van behandeling der zaken.’ - De wurtembergsche Tweede Kamer heeft in hare sectien het wets-ontwerp, betreffende de verpligte krijgsdienst, behandeld. De bepaling omtrent algemeene dienstpligtigheid, waaraan ook de hooge adel onderworpen zou zijn, is aangenomen. Een voorstel van den heer Mohl, die het wenschelijk achtte, de plaatsvervanging toe- | |
[pagina 652]
| |
telaten, is met 55 tegen 27 stemmen verworpen. Zij, die voor het voorstel stemden, behoorden voor het meerendeel tot de partij der democratische oppositie. Volgens eene telegrafische depeche, is met 78 tegen 4 stemmen de eenjarige vrijwilliger-dienst in beginsel aangenomen. - Het den 17den Januarij verschenen nummer van het Staatsblad van Hessen-Darmstadt behelst o.a. eene bepaling omtrent de verandering van de wet op de recrutering, waarin het volgende voorkomt: ‘Te beginnen met de aanvulling der troepen in 1868, is de toepassing der wet van 14 Julij 1851, handelende over de bevoegdheid tot remplaceren voor de krijgsdienst, in zoo ver geschorst, dat, van bedoeld oogenblik af, noch de remplacering van reeds opgekomen soldaten, noch eene onbepaalde vervanging van dienstpligtigen meer plaats hebben zal. Alleen kunnen de laatsten, volgens art. 3 van de vroeger genoemde militaire conventie, door gewezen onder-officieren en muzikanten, of door nummerverwisseling met vrijgeloten van hetzelfde jaar, in de reserve vervangen worden. Zij, die daarvan gebruik willen maken, hebben, uithoofde van den met een jaar verlengden diensttijd bij de linie, 100 fl. meer aan de kas te betalen, dan hun bij vroegere bepalingen was opgelegd. Den dienstpligtigen van 1861, voor of door wie de som, die tot dus ver voor een plaatsvervanger geëischt werd, reeds aan de kas betaald is, staat het vrij, het tekort aantezuiveren, of de gestorte gelden terugtenemen, en van de remplacering afstand te doen.’ - De Frankforter correspondent van de Kölnische-Zeitung deelt mede, dat door het hof van appèl een einde is gemaakt aan het, ook in buitenlandsche bladen veelbesproken drukpersgeding van dr. Volger, die, naar aanleiding eener huiszoeking, - welke de Senaat in Mei 1867 bij hem had doen plaats hebben, - een stuk in de Berliner-Zukunft geplaatst had, waarvoor dat blad evenwel niet vervolgd was geworden. Het Openbaar Ministerie te Frankfort achtte het evenwel noodzakelijk, zoowel tegen dr Volger, als tegen het Frankfurter-Journal, hetwelk het stuk uit de Zukunft had overgenomen, optetreden, en hen te beschuldigen van het beleedigen van een beambte, en van het smaden der verordeningen van de overheid, waarbij vooral het gewigt werd gelegd op de in het geschrift voorkomende uitdrukking: ‘misdadige willekeur.’ De heer Volger verdedigde zich zelven in beide instantien, en had, even als het Frankfurter-Journal, de | |
[pagina 653]
| |
voldoening, vrijgesproken te worden. Het hof sprak in zijn uitvoerig gemotiveerd vonnis de meening uit, dat de uitdrukking ‘misdadige willekeur’, niet volstrekt noodzakelijk moest worden toegepast op den ambtenaar, die de huiszoeking had ingesteld; doch, ook indien men dit doen wilde, dan nog had dr. Volger in zijn stuk alleen zijn regt verdedigd. Ook de Stuttgarter-Beobachter en de Neue Badische-Landeszeitung, die het geïncrimineerde stuk van dr. Volger hadden overgenomen, zijn vrijgesproken. - Te Keulen heeft den 19den dezer een diefstal plaats gehad, onder omstandigheden, die de algemeene aandacht zeer tot zich trekken. Gelijk overal, worden ook te Keulen bij de aankomst van spoortreinen de brievenpakketten van de stations afgehaald in wagens, die tot de posterij behooren. Een dezer wagens, na behoorlijk zijne vracht te hebben ingenomen, wilde naar het postbureau rijden, toen den conducteur op bevelenden toon door een als postbeambte gecostumeerd persoon werd nageroepen, stiltehouden, dewijl eene vergissing zou hebben plaats gehad in de afgegeven pakketten. De als ambtenaar gekleede persoon bragt dan ook inderdaad een grooten verzegelden zak, waarin, volgens hem, de geregistreerde geldverzendingen besloten waren, en nam, in plaats daarvan, uit den wagen eenen anderen zak, ‘die aan het stations-postbureau moest blijven, dewijl hij voor Frankfort bestemd was.’ Bij aankomst aan het postkantoor bleek het, dat de medegegeven zak slechts eenige steenen bevatte, en de voorgewende postbeambte een bedrieger geweest was. Men meent hem op het spoor te zijn, en zegt, dat de gestolen som ongeveer 5000 th. bedraagt. - Den 20sten heeft de badensche Tweede Kamer een begin gemaakt met de debatten over de militaire contingentswet. De sterkte van het badensche leger in vredestijd wordt in de regeringsvoordragt bepaald op 14,000 man (1 pc. der bevolking), uitterusten en te oefenen zoo veel mogelijk overeenkomstig het voorbeeld van het noordduitsche bondsleger. Het aantal rekruten zal in gewone omstandigheden niet meer dan 3700 man 'sjaars mogen bedragen. De landweer zal ongeveer 8000 man sterk zijn. Deze wet houdt op van kracht te zijn den 31sten December 1870. - Uit Bern wordt geschreven, dat de meeste der zich in Zwitserland ophoudende voortvluchtige Hannoveranen thans voorzien zijn van oostenrijksche passen, die hun regtstreeks uit Weenen toegezonden zijn. |
|