Volledige werken. Deel 12. Brieven en dokumenten uit de jaren 1867-1868
(1979)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 531]
| |
Van den Rijn, 1 December.De Kölnische-Zeitung is in staat gesteld, den tekst medetedeelen eener van 24 November gedagteekende nota van graaf Bismarck aan den pruissischen gemagtigde te Darmstadt, waarin de hessische minister von Dalwigk ernstig berispt wordt wegens voorbarigheid in het aannemen der fransche uitnoodiging voor de Conferentie over het romeinsche vraagstuk. Graaf Bismarck duidt het vooral ten kwade, dat Hessen in deze zaak gehandeld heeft zonder op eenigerlei wijze in overleg te treden met zijne duitsche bondgenooten, of het gevoelen intewinnen dier noordduitsche Confederatie, ‘waartoe de Groothertog (doet graaf Bismarck opmerken) toegetreden is.’ - ‘Het is onaangenaam (zegt de Kölnische-Zeitung), zulke brieven te moeten schrijven; doch in dit geval was het onaangename tevens onvermijdelijk. Wel is waar heeft de heer von Dalwigk reeds omstreeks het einde van Junij dezes jaars in de hessische Eerste Kamer melding gemaakt van eene niet onbelangrijke hoeveelheid vrijheden, waarover Hessen-Darmstadt bij voortduring beschikken kon; maar geheel Duitschland ergert zich, en geheel Europa, met inbegrip van Frankrijk, maakt er zich vrolijk over, dat Hessen-Darmstadt zulk eene groote haast heeft om der wereld het bewijs te leveren, dat het geenzins opgehouden heeft, een souvereine Staat te zijn. De souvereiniteit toch der duitsche Staten van minderen rang, - ziedaar juist de ongerijmdheid, waarmede Duitschland meende sedert de gebeurtenissen van 1866 voor goed afgerekend te hebben.’ |
|