Volledige werken. Deel 12. Brieven en dokumenten uit de jaren 1867-1868
(1979)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdVan den Rijn, 8 October.Men verneemt, dat de heer dr. Seitz benoemd is om, namens het Groothertogdom Hessen, zitting te nemen in de te Berlijn vergaderende commissie tot regeling eener in de noordduitsche Bonds-Staten intevoeren burgerlijke proces-orde. Men verwacht, dat de nieuwe bepalingen, niet alleen voor het tot het Verbond behoorende Oberhessen, maar tevens voor Starkenburg en Rijnhessen van kracht zullen worden verklaard, en de heer Seitz zou zich in de Tweede Kamer, bij zekere gelegenheid, reeds in dien geest hebben uitgelaten. De Mainzer-Beobachter beklaagt zich over dat vooruitzigt, en zegt onder anderen: ‘Wij begrijpen niet regt, met welk doel men ons de eer aandoet, een hessischen regtsgeleerde toegang te verleenen tot de deliberatien over hessische regtspleging. De heeren te Berlijn weten immers alles beter dan wij, arme provincialen? Wat hebben de vertoogen en klagten der keurhessische notabelen uitgerigt tegenover de diepe en praktische inzigten van den alwijzen pruissischen heer zur Lippe? Zullen thans onze broeders in het Oberland worden bedeeld met de geheel overbodige weldaad van het landraden-stelsel? Dit is niet te hopen; maar wij erkennen, dat wij het verwachten; even als wij nog voor andere nieuwigheden beducht zijn, waarmede Pruissen gewoon is, de uitbreiding van zijnen invloed te doen vergezeld gaan. Het blijft echter onze pligt, er op te wijzen, dat vele dier nieuwigheden eigenlijk oude, en zelfs ver- | |
[pagina 450]
| |
ouderde zaken zijn, welke voor een deel ter zijde waren gezet, om plaats te maken voor de alom (en waarlijk niet het minst in Pruissen zelf) zoo hoog noodige vereenvoudiging. Wij achten den pruissischen invloed op het regtswezen een achteruitgang, en zoeken te vergeefs naar de oorzaak, die graaf Bismarck belet, paal en perk te stellen aan de schadelijke bemoeizucht van zijnen ambtgenoot voor Justitie. Het annexeren van een land schijnt gemakkelijker te zijn dan het winnen der gemoederen. Wij hadden gedacht, dat de bewindslieden te Berlijn zich op dit laatste zouden toeleggen, en wij erkennen dan ook, hier en daar sporen van die gezindheid gevonden te hebben; doch zij ontbreken geheel en al in de wijze, waarop graaf zur Lippe zijne verbeteringen schijnt te willen opdringen. Wij wenschen den heer Seitz sterkte, om zich zelven en onze broeders uit het Oberland staande te houden onder den stortvloed van ouderwetsche nieuwigheden, waarmede men trachten zal, ons te beweldadigen. Eenmaal, misschien, zullen ook andere zaken dan de wijze van procederen in civile zaken op het tapijt worden gebragt; het kon zijn, dat men ons ook wilde leeren, hoe een officier behoort gestraft te worden, die zijnen huisheer vermoordde; en wij bekennen, met de pruissische begrippen op dat stuk niet zeer ingenomen te zijn.’ |
|