Volledige werken. Deel 12. Brieven en dokumenten uit de jaren 1867-1868
(1979)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdVan den Rijn, 6 October.Uit Karlsruhe wordt geschreven, dat de badensche Kamer van Afgevaardigden, met nagenoeg algemeene stemmen, de wet op de | |
[pagina 448]
| |
ligting van militairen heeft aangenomen. De in 1847 geborenen zullen dientengevolge reeds op 1 November e.k. worden opgeroepen, in stede van op den 1sten April 1868, gelijk anders het geval zou geweest zijn. Plaatsvervanging is afgeschaft. - Bij eene andere wet, welke even zeer zonder tegenstand van de zijde der Kamer is aangenomen, zijn eenige veranderingen in de Constitutie gemaakt, ten aanzien van den census voor het kiesregt. Bovendien is bepaald, dat de Afgevaardigden ter zake hunner in de Kamer geuite gevoelens of uitgebragte stemmen niet dan volgens het reglement van orde dier Kamer verantwoordelijk zijn. Eene motie van den clericalen Afgevaardigde Lindau, strekkende tot herziening van het badensche staats-organismus, is, na een hevig debat, verworpen. - In het regerings-presidentschap Aken is de bij besluit van 5 Februarij jl., naar aanleiding der veeziekte, verordende afsluiting der grenzen aan de nederlandsche zijde, opgeheven. Ook in het Triersche zijn de maatregelen tegen de veeziekte opgeheven, en is het houden van veemarkten alom weder toegestaan. - De Rijnsche bladen bevatten het volgende koninklijk besluit: ‘Dewijl bij verdrag van 17 September 1866 het regt van Z.K.H. den Keurvorst Friedrich Wilhelm op levenslang vruchtgebruik van het keurvorstelijk-hessische familie-fidei-commis is erkend geworden, wil Ik mij het beschikken over die inkomsten, na het overlijden van Z.K.H., tot een later tijdstip voorbehouden. Ik bepaal echter, dat de jaarlijksche inkomsten van het tot ontvangst geregtigde lid der familie, voor zoo ver dit zal kunnen geschieden uit de opbrengsten van den Hausschatz der keurvorstelijke familie, zullen worden aangevuld tot een bedrag van 250,000 th.’ - De Rheinischer-Courier behelst eenige nadere berigten omtrent het tot stand gebragte verdrag met den Hertog van Nassau. Het schijnt, dat dit stuk alleen handelt over geldelijke en materiële bezittingen des Hertogs, en diens staatkundige positie geheel en al onaangeroerd laat. Van eene abdicatie althans zou daarin, naar men verneemt, niet gesproken worden. Behalve 15 millioen fl. behoudt de Hertog vele kasteelen, landgoederen en andere vastigheden. De Hertogin blijft eigenares van Köningstein. De Kroon van Pruissen belast zich met het voortbetalen der apanage van 18,000 fl. aan Prins Nicolaas, alsmede van pensioenen, lijfrenten en andere dergelijke verpligtingen der hertogelijke familie. De in het vorige jaar bij Rothschild gesloten | |
[pagina 449]
| |
nassausche leening voor oorlogsbehoeften wordt mede door Pruissen voor zijne eigene rekening genomen. - Men meldt uit Arolsen, de hoofdplaats van Waldeck-Pyrmont: ‘Onze Vorst heeft, zonder den afloop der kwestie over het accessie-tractaat aftewachten, het land verlaten. Hij vertrekt met zijne geheele familie naar Italie. Dezer dagen rukte hier een pruissisch bataillon binnen. De waldecksche Volksvertegenwoordiging zal dus weldra te stemmen hebben over eene reeds beklonken zaak.’ |
|