Volledige werken. Deel 12. Brieven en dokumenten uit de jaren 1867-1868
(1979)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 419]
| |
Van den Rijn, 8 September.De Kölnische-Zeitung bespreekt in een hoofdartikel de jongste veranderingen in de stemming der Regering ten aanzien van de geannexeerde provincien, en betoogt, dat het intrekken van eenige bezwarende besluiten (of wel het daarop geopende vooruitzigt) geheel en al strookt met hare beschouwingen. Zij brengt dit in verband met eene actie van strafvordering, die haar alsnog te dier zake boven het hoofd hangt. Na erkend te hebben, dat de mildere geest, die sedert eenigen tijd te Berlijn schijnt te heerschen, voornamelijk van Z.M. den Koning zelven is uitgegaan, wijst zij op de verdienste van de drukpers, welke het hare heeft bijgedragen tot het beter beoordeelen der toestanden. ‘Men moge deze verdienste (aldus redeneert zij) zoo gering schatten als men wil, - geheel wegcijferen kan men haar niet, en dan moet men het toch zonderling noemen, dat ons blad nog steeds bedreigd wordt met een pers-proces, wegens artikelen, die dezelfde denkbeelden ontwikkelden welke nu zullen worden verwezenlijkt. Het is toch gebleken, dat onze opvatting der zaken geheel en al overeenstemt met die van Z.M. zelven. Wij denken, dat de procureur-generaal, die eene vervolging tegen ons aanhangig heeft gemaakt, thans wel zal inzien, dat hij in zijnen ijver te ver gegaan is, en zich onthouden zal, begrippen te bestrijden, die zich mogen verheugen in het bezit van bondgenooten als de onze.’ - De Rijnsche bladen nemen uit den franschen Moniteur de redevoering over, die de heer Troplong, als voorzitter van den Departementalen raad te Evreux, heeft uitgesproken, bij gelegenheid eener prijsuitdeeling aan onderwijzers. Daarin komen de volgende beschouwingen voor: ‘Zonder twijfel is de Franschman zoo rijk begaafd door de natuur, dat hij, des vereischt, door zijn aangeboren genie beter dan ieder ander het schoolonderrigt zou kunnen ontberen. Wij waren steeds, in vrede en in oorlog, een groot volk, en dat was reeds het geval vóór de uitbreiding van het onderwijs. De Franschman is ten allen tijde, door zijne aangeboren hoedanigheden, door zijnen aanleg, door zijne tegenwoordigheid van geest, door zijn helder verstand, ook al kon hij niet lezen, een niet minder bruikbaar soldaat, een niet slechter landbouwer, een niet ongeschikter werkman geweest dan zij, die, in andere landen, vlug den bijbel lezen kunnen. Ook thans nog is de fransche soldaat, ook al ware hij geheel onwetend, de meest gevreesde zouaaf van de wereld, en hij behoeft geene | |
[pagina 420]
| |
school bezocht te hebben, om met de grootste koelbloedigheid de heldendaden van het naaldgeweer onder de oogen te zien.’ Toch acht de heer Troplong het schoolonderwijs niet geheel en al overbodig, daar de kennis van lezen en schrijven ‘onmisbaar is in een maarschalk van Frankrijk - een rang, dien elk soldaat moet trachten te verkrijgen’ - en daarop rust des heeren Troplong's ingenomenheid met het onderwijs. - Een Mainzer blad, het bovenstaande mededeelende, voegt daarbij: ‘Wij zouden deze echt-fransche zotternij met stilzwijgen zijn voorbijgegaan, indien niet de zinspeling op het “vlug lezen” en het “naaldgeweer” de rede van den heer Troplong zoo duidelijk aan Duitschland hadden geadresseerd. Toch meenen wij, daarop niet te moeten antwoorden, daar elke repliek den indruk verzwakken zou, dien zulk eene taal onvermijdelijk maken moet op ieder, die “lezen geleerd heeft”, al ware het dan ook niet met het uitsluitend doel om maarschalk van Frankrijk te worden.’ |
|