Volledige werken. Deel 12. Brieven en dokumenten uit de jaren 1867-1868
(1979)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 399]
| |
Utrecht 27 Augustus 1867 WelEdel Gestr. Heer, Heb dank voor uwe hupsche handelwijze, voor uwe regelen, zoowel als voor uw boek. - Dit laatste was mij niet geheel onbekend; ik heb het in ons Lees-museum in der tijd doorbladerd, en zal het nu op mijn gemak leeren kennen. - Toen gaf het mij in proza den indruk, dien het gedicht van de Geyter op Leenaerts maakte, zoodat het mij niet bevreemdt, U als tolk van het vaderlandsch gevoel van uwen geestverwant in België te hebben zien optreden. - Het kwam mij voor, dat Gij even als de Geyter, met de beste bedoelingen, in uwe polemiek tegen Bosscha, meer onze onmagt tegenover Pruissen, in het licht steldet, dan den moed der natie naar eisch ontvlamdet. - maar, zooals ik zeide, ik zal uw geschrift herlezen, en kan mij in die opvatting gelijk te Gent, vergist hebben. - Ik kan thans niet uitweiden, daar ik op mijn vertrek naar Gelderland sta, vanwaar ik Zaturdag denk terug te keeren. Voor het oogenblik slechts dit - Gij kent de tweedragt die onder de Vlamingen heerscht, en die hen tegenover de Walen en het Belgisch ministerie verzwakt. - men schenkt u hetzij dan in de v. Crombrugghe-club, hetzij nog elders een genegen oor. - Als mijne zienswijze in het politische dáárin met de uwe strookt, dat uit Berlijn op Brussel, uit Parijs op 's Hage wordt gewerkt, om zoo mogelijk de beide Landen tegen elkander op te zetten en in het harnas te jagen, waartoe nog in de vorige week, de Scheldequaestie werd opgerakeld, dan dunkt mij dat uw voordragten te Gent, misschien ook te Antwerpen, Brussel, enz. het thema van onze gemeenschappelijke nationaliteit behandelende, den toeleg der Diplomatie zouden kunnen helpen verijdelen. - De mannelijke improvisatie van Leenaerts, de uitnemend fraaije toast van Conscience (eenige uren later), in 't kort de gansche indruk van ons zamenzijn op het Congres, hebben mij de overtuiging gegeven, dat de band tusschen Noord en Zuid, nooit zóó hecht is geweest om het gevaar dat van buiten dreigt. - maar in de eerste plaats zou de eendragt tusschen de Vlamingen hersteld behooren te worden, en dit kan niet plaats hebben, zoolang clericalen, liberalen of radicalen zoozeer op elkander zijn gebeten, en deels ook door uwe (teregt of te onregt verdachte) Voordragten over punten van Godsdienst, wijsbegeerte enz. nog meer van elkander worden ver- | |
[pagina 400]
| |
vreemd. - Wanneer Gij integendeel voortaan in eene reeks van verhandelingen het nationale thema, 's Lands weerbaarheid den steun door Holland en België wederkeerig te verleenen, zoudt bespreken, zou die snaar alle gemoederen zonder onderscheid, in Vlaanderen en Brabant doen trillen, en weêrklank vinden. - Er is, mijns inziens, niet veel tijd te verliezen, want om bij tijds gereed te zijn en niet uit den een of den anderen hoek verrast en overweldigd te worden, moeten vrij wat voorzorgen en maatregelen beraamd en genomen worden - Dat men ons Congres maar half gunstig was te Brussel, zoo wel als te 's Hage, zal u niet ontglipt zijn. Ik at bij den Burgemeester de Kerchove met den minister v. den Peereboom, en er mogt geen enkele toast gedronken worden! - Noch de Heer Vollenhoven, noch een ander in zijne plaats, verscheen van wege ons ministerie op het Congres. - A bon entendeur enz. Geloof mij hoogachtend UEG Dv Dr G.W. Vreede |
|