Feest in het van Crombrugghe's genootschap
Het letterkundig avondfeest, dat het Van Crombrugghe's genootschap aan de Congresleden maandag avond heeft aangeboden, mag men onder de belangrijkste rangschikken. Om 8½ uur werden de Congresleden door den heer Rolin-Jaequemyns, voorzitter der maatschappij, in de ruime concertzaal binnengeleid, waar de leden van het genootschap verzameld waren. Bij de intrede hief de zangafdeeling der schoonen koor aan van ‘De Maagd van Gent’.
In eene krachtige redevoering verwelkomt de heer Rolin de congresleden en tevens ook den heer Douwes Dekker, die uitgenoodigd was geworden om dien avond eene conferencie te geven.
De heer prof. de Vries bedankt in naam zijner landgenooten het van Crombrugghes-Genootschap, en herinnert aan het grootsch verleden van Gent. Hij betreurt dat de verfransching hier reeds zoo diep heeft wortel geschoten. Hij hoopt, hij is overtuigd, dat men weldra in den rechten weg zal terugkeeren. Antwerpen en Aalst geven Gent het voorbeeld. Daar beraadslaagt het gemeentebestuur in het Vlaamsch, en ongetwijfeld zal de hoofdstad van Vlaanderen zich naar hen spiegelen.’
De heer Douwes Dekker neemt vervolgens het woord en schetst met veel kracht en welsprekendheid die mannen af ‘die het nooit met u eens zijn,’ hetzij uit baatzuchtigheid of onwetendheid. Deze redevoering, in den hem eigenaardigen vorm van parabels gehouden, wordt meermaals door de toejuichingen der aanhoorders onderbroken.
De heer Rolin neemt andermaal het woord om den redenaar geluk te wenschen over zijne schitterende voordracht. Vervolgens beklimt de heer Vuylsteke het spreekgestoelte en mengt zijne gelukwensching bij die des heeren Rolin, en in eene warme taal doet hij uitschijnen, dat er in de lange rij van ontkenners, welke de heer Douwes Dekker voor onze oogen heeft doen defileeren, hij ook die mannen heeft afgeschetst, alhoewel hij dien niet heeft genoemd, die de vlaamsche bevolking van hunne rechten onthouden en ons komen zeggen: ‘wij zijn het niet met u eens.’ Die ‘niet eens zijners’