uit vrees voor een germanisme, met publiceeren meenen te moeten vertalen; - sonnverbrandt, e.d. veel krachtiger dan ons: door de zon verbrand, enz. - zusammengehörigkeit, waartoe wij een geheelen zin zouden noodig hebben; - schacher, wel is waar een vreemd, wellicht Hebreeuwsch woord, maar dat de Duitscher, die niet als Sancho aan den geleerde gehoorzaamt, toch zijn heeft gemaakt, omdat het hem krachtig en ook schilderachtig scheen.
Evenwel kan de spreker niet alles goedkeuren in dat overnemen van woorden uit vreemde talen: - moet daarin vrijheid worden toegestaan, dan dient er toch ook een gepaste maat in die vrijheid te worden gehouden.
Het zou, bij voorbeeld, niet aan te raden zijn dien koopman in olie, boter en andere waren na te volgen, die van personeel in winkel, stal-, kinder- en huiskamer willende veranderen, deze advertentie in de couranten plaatsen let: ‘Ein Materialist verlangt ein gesetztes Ladenmädchen, ein zuverlässiges Zweitmädchen, eine geprüfte Lehrerin und einen stadtkundigen Kutscher.’
Ook is hij geen taalgeestverwant van den jongen Duitscher die, na een reisje in Holland, als bewijs, dat hij genoeg in ons land had heromgetrokken, om onze taal volstandig in te hebben, beduurde dat hij al onze provincien beroerd, en daartoe steeds de beleefdste wegen gekozen had, op welke dwaalvaart hij door de aangezienste personen gastvriendelijkst was ingeladen.
Maar indien men Pegasus aan den breidel onderwerpen mag, om te beletten, dat hij de glazen instorme, toch mag die breidel niet dienen om hem de vleugelen vast te leggen.
De domme vrees om gallicismen, germanismen en andere ismen te begaan, mag geen beletsel worden voor de vrije uiting der ziel. - Ismen, wat zijn ismen? Woorden die het vroeger waren, zijn het nu niet meer. Wie zal ontkennen dat gemeen en commun oorspronkelijk hetzelfde woord is? Heeft een Spanjaard of Araab wellicht het recht ons het water te betwisten, als op zijn taalgebied geroofd: ooëd-al-quivir, ooëd-al-axara, oeasa (met de ῥ van ῥεω = wasser). Zijn de woorden mensch, kleur, vader, tante, kop, hoofd, krant, been, en duizend anderen geen ismen meer? Waarom dan vroegstuk, gistrig, hedig, aanvangs, draagwijdte (of-vérheid) enz. wel? Wij moeten wat vrijgeviger zijn! Hoe lang moet een ism wel ism zijn, eer hij aanspraak heeft op het burgerrecht in eene taal?