Antwerpen, 28 Februari, 67.
Mijnheer Douwes Dekker,
Mijn hart sprong op van vreugde in mijn borst, toen ik vernam dat gij naar Antwerpen zoudt komen. Ik heb uw ‘Max Havelaar’, ‘de bruid daar boven’, uw' ‘brief aan Mw P..., uw ‘Herdrukken’ en ‘Minnebrieven’ gelezen; en van uw werken gekocht meer dan de geringheid mijner middelen mij toelaat. Dees dag is een van de gelukkigste mijner jeugd: ik hoop toegang te verwerven tot de conferencie-zaal in den ‘Cercle’. Zoek ik niet de gelegenheid om mijn hand in de uwe te sluiten en te spreken met u; toch zal ik u mogen hooren en zien, en uw wezenstrekken licht-teekenen in mijn geheugen, gelijk uw gevoel en gedachte in de minst bevlekte zijde mijner ziel. Indien ik u spreken mócht, zoo zou toch de invloed van uw bijzijn mijn woord tot stameling verlammen; de pen gehoorzaamt beter mijn' wil en is tegen ontroering sterker.
Dát kan toch geen hinder zijn: u iets te schrijven. En ik doe 't niet opdat gij u met mij bezig houden of bekommeren zoudt; maar ik kan den drang niet weêrstaan, die mij aanstuwt tot u, en bekoort om u meê te deelen van 't zoetste en innigste mijns levens. Dit zult ge ten minste eens lezen; en mij dunkt, al heeft mijn uitdrukking de kracht nog niet om velen te bewegen, dat toch bij u een glimlach van genoegen op dees geschrijf antwoorden zal: dat ge wellicht in u-zelven eens zeggen zult: ‘Zoo die jongeling tot dáád kon maken wat daar kiemt in zijn begeerte!’ En 't lust mij te droomen dat dees huldegroet mijner zwakheid, al ware 't maar weinig stonden, uw onmeetbare smert verzachten kan.
Hoe veel-omvattend de vermogens zijn uwer natuur, toch zou 't u bezwaarlijk vallen (vermoed ik) te kennen en gedenken ieder, die u - in 't verborgen als ik - genegen is. Maar genoeg is 't mij begrepen te zijn in die gezamentlijke omhelzing, waarin uw groote liefde heur armen strekt om uwe Tine en uw' Max - over Insulinde en de wereld.
De vuistslag aan Beets in uw ‘Japanse gesprekken’ toegebracht, is toch zeker niet voor den jongen student, die ‘Aan Aleide’ schreef en 't portret van ‘Bertha’ maakte, niet waar? 't Is voor 'nen anderen of veranderden Beets? Zoo 't voor dien éérste ware, Multatuli, 't zou me pijne doen, al komt de slag van u; of liever omdat hij van u komt.