Volledige werken. Deel 12. Brieven en dokumenten uit de jaren 1867-1868
(1979)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |
Van den Rijn, 30 December.In het programma eener kies-vereeniging te Keulen komen de volgende zinsneden voor: ‘Wij moeten den noordduitschen Bondsstaat, het eenige gedeelte van Duitschland, waarin grootheid en kracht liggen, derwijze versterken, dat zijn bestaan niet alleen beschermd is tegen alle gevaren van buiten, maar dat hij tevens ten plechtanker worde voor het in beklagenswaardige staatkundige verwarring verkeerende Zuid-Duitschland. Dat besef behoort ons rigtsnoer te zijn bij de keuzen voor het Parlement.’ - In het Nassausche houdt de domeinen-kwestie bij voortduring de gemoederen bezig. Over de afdoening dier zaak loopen allerlei geruchten. Men verneemt nu weder, dat de Hertog alle bosschen en wijnbergen zou behouden, en dat slechts een betrekkelijk gering deel der domeinen aan het Rijk zou komen. Hoe ongerijmd dat gerucht ook klinke, er zijn er, die daaraan geloof slaan, daar men, met het oog op zekere kenteekenen, die op bevrediging der onttroonde vorstelijke familie schijnen te doelen, op het ergste is voorbereid. ‘Of het Berlijnsche Kabinet wèl handelt (zegt een Mainzer blad), wanneer het vorstelijke hebzucht vleit en daardoor 's volks genegenheid verbeurt, laten wij daar. De nadeelen eener vroegere orde van zaken worden niet uit den weg geruimd, als de overdreven eischen der kleine Souvereinen, nog na hunne verdrijving, op die wijze worden gehandhaafd. Wat baat het den Nassauërs, nu bevrijd te zijn van hunnen Hertog, indien juist de misbruiken, die deze bevrijding zoo wenschelijk maakten, worden bekrachtigd door het gezag, dat 's Hertogs plaats is komen innemen?’ | |
[pagina 22]
| |
- Er loopt een gerucht, dat Baden eerlang eene militaire conventie met Pruissen zal sluiten, waarin nog twee andere zuidduitsche Staten (welke, wordt niet gezegd) zouden opgenomen worden. Te gelijker tijd echter worden in het Badensche, van democratische zijde, pogingen aangewend om den volksgeest tegen Pruissen optezetten. - De gewezen Keurvorst van Hessen heeft, ter gelegenheid van het Kersfeest, aan ieder der nog te Hanau aanwezige oostenrijksche gekwetsten f 40 geschonken, om hun de aanstaande tehuisreis gemakkelijk te maken. Te Frankfort, waar die gewezen Souverein bijzonder goed bekend is, maakt men de opmerking, dat hij de opwelling tot dergelijke daden van menschlievendheid schijnt te danken te hebben aan zijne verwijdering van den Troon, daar men vruchteloos zoeken zou naar blijken van menschlievendheid, gedurende den langen tijd zijner regering. - De Bank te Frankfort heeft, naar men verneemt, het aan de stad ter betaling der oorlogs-contributie gedane voorschot opgezegd. Nu zal het de vraag zijn, welke beslissing, ten aanzien dier heffing, te Berlijn genomen zal worden. Ofschoon gezegd wordt, dat de Staat zich niet verbindt, die gelden terugtebetalen (zoo als men vroeger meende te mogen hopen), kan toch niemand gelooven, dat Pruissen, nadat het Frankfort in zich heeft opgenomen, die stad zal laten gebukt gaan onder eene schuld, waarvan de waarde in de staatskas ligt. - Nog altijd schijnt niets beslist te zijn omtrent de toekomstige wijze van bestuur dier stad. Aan de beraadslagingen daarover hebben vele hooggeplaatste Frankforter ambtenaren, waaronder eenige Senatoren en anderen, die het vertrouwen der burgerij genieten, deelgenomen. De voorstellen, van die zijde gedaan, schijnen op het volgende nedertekomen: de pruissische stads-verordening voor de zes oostelijke provincien van 30 Mei 1853 zou worden ingevoerd, met de uit plaatselijke en historische eigenaardigheden voortvloeijende wijzigingen; maar die wijzigingen zouden zoo naauw mogelijk begrensd zijn. Men zegt, dat de Senaat door eene Magistratuur zou worden vervangen, doch dat de tegenwoordige Senatoren hunnen titel zouden behouden. In de plaats der Wetgevende Vergadering zou een Gemeenteraad treden. Het zoogenaamde Collegie van Een-en-vijftig (eene burger-vertegenwoordiging) wordt ingetrokken. Er bestaat echter vooruitzigt, dat dit collegie voorloopig als stedelijk bestuur werkzaam zal blijven, totdat de nieuwe gemeenteraad defi- | |
[pagina 23]
| |
nitief geconstitueerd is. Al deze maatregelen schijnen evenwel nog ver van beslist te zijn. Men leest daaromtrent in het Frankfurter-Journal van den 28sten: ‘Gisteren hielden eenige gewezen leden der Wetgevende Vergadering eene bijeenkomst om de belangen der gemeente te bespreken. Het is overbodig, te melden, dat van alle zijden werd gewezen op de noodzakelijkheid, dat er spoedig iets beslist worde, wijl de overgangs-toestand hoogst schadelijk werkt. De vergadering achtte het raadzaam, dat de burgerij stappen deed om de afdoening te bespoedigen. Men betreurde het, dat de stad daartoe geen orgaan bezat, en dus te dien aanzien lager stond dan het geringste dorp in Pruissen. Er werd besloten, eene petitie aan den heer von Bismarck te rigten, waarin zou worden aangedrongen op: 1o Bespoedigde invoering der pruissische stads-verordening, met behoud van de Frankforter kieswet daarnevens; 2o Oproeping der burger-vertegenwoordiging; 3o Terugbetaling der gestorte oorlogs-contributie; 4o Vaststelling van den eigendom der gemeente; 5o Behoud van het muntstelsel met den gulden tot eenheid, zoo lang die eenheid in zuidduitsche Staten zal bestaan.’ Een Mainzer blad, de Frankforters berispende over hunne (volgens dat orgaan) overdreven zucht naar autonomie, of naar een overblijfsel daarvan, gispt tevens de pruissische Regering, die ‘den patient hare bittere eenheids-geneesmiddelen bij kleine hoeveelheden toedient, en daardoor den tegenzin des te grooter maakt.’ ‘De uitersten raken elkander (gaat dat blad voort), en het annexeren schijnt te moeten geschieden even als het amputeren, door middel van ééne korte, snelle, krachtige beweging. Het tempo-systeem komt hier niet te pas. Het werkt pijnlijk, en zou wel eens het geheele doel kunnen doen mislukken.’ Iets verder zegt dat blad: ‘De weifeling van het pruissische Kabinet omtrent de wijze, hoe het zijne annexatie zal organiseren, doet denken aan een gulzigaard met zwakke maag: hij eet veel, maar verteert slecht. En dit houden wij voor ongezond. Indien Pruissen met het inslikken van Frankfort niets beters beoogd heeft, dan het leveren eener charade-en-action op Bulwer's roman-titel: What shall he do with it?, zou het beter gedaan hebben, die stad eenvoudig overtelaten aan haren ouderwetschen, belagchelijken, maar niemand schade berokkenenden eigendunk. Pruissen moet toonen, dat het beter bestuurt dan de afgezette autoriteiten, anders heeft dat afzetten geene reden van bestaan.’ | |
[pagina 24]
| |
- Bij het berekenen van het porto der gedrukte stukken in Pruissen is de gewigts-eenheid van 1 lood tot 2½ lood verhoogd, en daardoor het porto op ⅖ verlaagd. - Bij kon. ministerieel besluit is bepaald, dat patenten en octrooijen voor nieuwe uitvindingen voortaan slechts over de geheele uitgestrektheid van den pruissischen Staat, en niet over afzonderlijke deelen daarvan, zullen verleend worden. - Naar men verneemt, bestaat te Berlijn het voornemen om, behalve de in kas voorhanden 30 millioen th., welke de pruissische oorlogs-reserve vormen, nog eene bijzondere krijgskas te stichten voor de contingenten van het Noordduitsch-Verbond. De betrokken Staten zouden, naar evenredigheid van het zielental hunner bevolking, voor die kas (welke door de hoogste Bonds-autoriteit zou beheerd worden) bijdragen. - Volgens officiële opgaven, bestaan in de Rijnprovincien 2274 bierbrouwerijen. (Het getal dier inrigtingen in geheel Pruissen bedraagt 7326.) In de Rijnstreek komt op 440 zielen ééne brouwerij, en hierbij zijn nog niet gerekend de vele huizen, waarin bier wordt gebrouwen voor eigen gebruik. - Het gouvernement heeft doen onderzoeken, of zich aan de universiteit te Berlijn jongelieden bevinden, geschikt en genegen om naar Japan te gaan, ten einde daar te worden opgeleid voor tolken. - Genoemde academie wordt tegenwoordig bezocht door 3007 personen, waarvan 827 niet ingeschreven zijn als student. Van de studenten behooren tot de theologische faculteit 403, tot de juridische 622, tot de medische 411, tot de litterarisch-philosofische 744. - Bij koninklijk besluit van den 24sten dezer zijn de scheepvaart-regten, welke voor rekening van Hessen op den Main, en voor rekening van Nassau op den Main en den Rijn werden geheven, te beginnen met 1 Januarij aanstaande, afgeschaft. Een Mainzer blad, dat berigt mededeelende, voegt daarbij: ‘Wij deelen hier niet in de onlangs in de nederlandsche Tweede Kamer geuite meening, dat, na de opheffing der Rijn-tollen, ook de internationale rijnvaartscommissie zal komen te vervallen. De vrijheid, die nu, na vijftigjarigen strijd, voor de vaart op de groote waterbaan verkregen is, zal toch wel niet zóó moeten worden opgevat, dat voortaan ieder op die baan zou mogen doen wat hij verkoos. Men verneemt, dat de commissie zich bezighoudt met het opstellen eener nieuwe Rijnvaartacte, die met den nieuwen toestand in overeenstemming wezen zal, en waarin zij toch | |
[pagina 25]
| |
wel niet, om redenen van trouwens verkeerde spaarzaamheid, haar eigen doodvonnis zal uitspreken. Indien men den Rijn met de Elbe en den Donau vergelijkt, zal men geen oogenblik twijfelen aan den weldadigen invloed van een centraal-orgaan tot behartiging der belangen van de riviervaart.’ |
|