Volledige werken. Deel 11. Brieven en dokumenten uit de jaren 1862-1866
(1977)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdVan den Rijn, 16 december.Te Frankfort is een adres in omloop, waarin eenige vertegenwoordigers der liberale partij den wensch uiten, dat de leden van het stadsbestuur niet voor hun leven benoemd worden, en tevens, dat de keuze niet van een conclave moge uitgaan, maar geschiede door de geheele vertegenwoordiging der burgerij. - De eerste heffing voor de krijgsdienst is nu geschied. Van de 505 dienstpligtigen bevonden zich vele in het buitenland, en door de zorg van het bestuur is ten behoeve dier afwezenden geloot. Van de aanwezige jongelieden zijn 180 geschikt geoordeeld voor de dienst, waarvan echter slechts 61 bij het leger zijn ingelijfd. Zij worden in de stad zelve of in den omtrek geplaatst. Tot driejarige vrijwillige dienst had zich slechts één persoon aangemeld; het getal aspiranten voor éénjarige dienst was 261. | |
[pagina 773]
| |
De oproeping der in 1846 geborenen zal in Februarij 1867 plaats vinden. - Bij de liquidatie-commissie van het voormalige Duitsch-Verbond zijn door Oostenrijk de volgende vorderingen ingediend: voor deelname aan Bonds-executien in Holstein-Lauenburg (1851), 7 ⅓ millioen fl.; in Keurhessen, 54,000 fl.; in Holstein (1863), 320,173 fl. - Uit het Nassausche wordt geschreven, dat te Schierstein eene door geestelijken en leeken sterk bezochte conferentie heeft plaats gehad, strekkende tot het opstellen eener met den tijdgeest overeenkomende kerkverordening. Er is eene uit leeken en geestelijken bestaande commissie benoemd om te dier zake voorstellen te doen. - De Regering heeft strenge maatregelen genomen tegen het aanwerven en medenemen (stelen) van kinderen tot het uitoefenen van allerlei straatbedrijf, als: bedelen, met of zonder dekmantel van eenigen kleinhandel; muziek- of kunstenmaken enz. Ook het opligten en vervoeren van jonge meisjes is een onderwerp van naauwkeurig toezigt. Behalve de politie-beambten zijn ook de spoorweg-opzigters belast met de handhaving dezer bepalingen. - Men verneemt uit Wiesbaden, dat de heer von Maltitz zijn ontslag heeft genomen als hofmaarschalk van den Hertog van Nassau; voorts, dat de Hertogin met Prins Frans en Prinses Hilda naar Königstein zijn vertrokken, om aldaar met den Hertog den winter doortebrengen. Erfprins Wilhelm blijft met zijnen gouverneur, dr. Maller, op het slot te Biberich. - Men verwacht, sedert de terugkomst van graaf Bismarck te Berlijn, een snellen afloop der onderhandelingen over de domeinen-kwestie. Ook zal nu weldra het lot der geschorste nassausche ambtenaren worden beslist; op een of twee uitzonderingen na, verwacht men, dat zij gepensioneerd zullen worden. - De Karlsruher-Zeitung deelt eene lange lijst mede van militaire onderscheidingen, ter belooning van wapenfeiten in den jongsten oorlog. Ver weg van het grootste gedeelte der toegekende orden en medaljes zijn verleend aan soldaten en onder-officieren. - Datzelfde blad berigt, dat de Hertog van Augustenburg, van Stuttgart komende, Karlsruhe is doorgereisd, om zich naar Baden te begeven, waar hij, naar men gelooft, den winter zal doorbrengen. - Te Keulen is dezer dagen het eerste transport rekruten uit Hannover aangekomen; binnen weinige dagen verwacht men het tweede. Zij zullen bij het garnizoen dier stad worden ingelijfd. - Men ver- | |
[pagina 774]
| |
neemt, dat daar ter stede het berigt ontvangen is der concessie voor den regter-Rijnoever-spoorweg te Ehrenbreitstein naar Siegburg. - Te Darmstadt heeft de noodlottige dood van den generaal von Stockhausen een zeer diepen indruk gemaakt. De overledene was met zijne familie alom geacht en bemind. Men beweert, dat in den laatsten tijd teekenen van krankzinnigheid bij hem waren opgemerkt. - Volgens de Darmstadtsche bladen, is de Groothertog dezer dagen naar Friedberg vertrokken, waar hij eene bijeenkomst zou houden met de gewezen Souvereinen van Keurhessen en Nassau. - Naar aanleiding eener in de Volksvertegenwoordiging te Berlijn geuite klagt, dat er in Pruissen 25 onbezoldigde buitengewone hoogleeraren zijn, maakt de Coblenzer-Zeitung de opmerking, dat te Bonn collegie wordt gegeven in de wijsbegeerte door een gewoon hoogleeraar, die tevens als geleerde van naam bekend staat, en welke, zonder eenige bezoldiging te genieten, nog bovendien mede bijdraagt voor de weduwenkas der professoren, ofschoon die hoogleeraar ‘een vijftigjarig jonkman’ is. Ziedaar derhalve (roept de Coblenzer-Zeitung uit) een professor met negatief traktement! Het is te hopen, dat de wijsbegeerte, die hij op zijne collegien met zoo veel bijval onderwijst, hem voortdurend kracht geve om zich te schikken in een toestand, welken men economisch kan vinden, doch die, naar ons gevoelen, niet pleit voor belangstelling in het hooger onderwijs.’ - De berigten uit het Kleefsche luiden, wat de veeziekte betreft, niet gunstig. Om kracht bijtezetten aan de gestrenge maatregelen, welke verordend zijn tegen de verspreiding, zijn de arrondissementen Rees, Kleef, Geldern en Kempen met 6 compagnien infanterie en een escadron kavalerie bezet. Ook in het naburige Westfalen is de militaire magt versterkt geworden. - De tabaksplanters in den Paltz zijn, naar aanleiding der hooge in Engeland geheven wordende regten op tabak (die, zonder aanzien der hoedanigheid, naar het gewigt worden berekend), op het denkbeeld gekomen, hun derwaarts uittevoeren product te ontdoen van de zoogenaamde ribben; hetgeen, bij zekeren graad van vochtigheid, gemakkelijk geschieden kan. De aldus gezuiverde tabak weegt 25% minder, en is van des te betere kwaliteit. - Te Neuwied heeft de feestelijke opening plaats gehad eener ambachtshal, waar werklieden de vruchten van hunnen arbeid te koop kunnen aanbieden. De hal is rijk en doeltreffend ingerigt, en wordt | |
[pagina 775]
| |
's avonds met gas verlicht. Gelijk wij reeds vroeger uit Coblenz meldden, bestaat in vele plaatsen aan den Rijn het voornemen, het door Neuwied gegeven voorbeeld te volgen. - Tegen Maart des aanstaanden jaars zal de Taxische post-administratie geheel en al door Pruissen overgenomen zijn. Ofschoon reeds met io Januarij hier en daar het bestuur zal overgaan op pruissische beambten, zullen toch de voordeelen der twee eerste maanden van 1867 nog door den Vorst van Turn en Taxis genoten worden. - De Weimarsche minister van Staat von Watzdorf is naar Berlijn vertrokken als afgevaardigde der conferentie over de noordduitsche Bonds-Constitutie. - De justitie-beambten te Ehrenbreitstein hebben de Berlijnsche politie op het spoor gebragt eener bende valsche munters, die in Altenkirchen, nabij Neuwied, gevestigd was, doch op vele andere plaatsen hare vertakkingen had, en, naar men beweert, een groot bedrag in valsche Kassenscheine in omloop gebragt heeft. Er zijn vele personen gearresteerd. - In het Triersche wordt opgemerkt, dat de opbrengst der jagt, in den laatsten tijd, bij toeneming naar Frankrijk wordt uitgevoerd; zoodat het wild, ook bij een niet ongunstig jagtsaizoen, voortdurend in prijs stijgt. - De Coblenzer-Zeitung, in eene reeks hoofdartikelen het ‘grondwets-conflict’ behandelende, vaart hevig uit tegen de maatregelen, waardoor het ministerie zich in de nieuwe Kamer eenig overwigt heeft trachten te verschaffen. ‘De Regering (zegt zij) heeft eene soort van ruilhandel willen drijven, en dat behoorde beneden hare waardigheid te zijn, gelijk het beneden de waardigheid der Volksvertegenwoordiging is, zich daarmede intelaten. Ware de voorgenomen reorganisatie des legers goed, welnu, dan zou dit goede ook wel begrijpelijk hebben kunnen gemaakt worden aan de mannen, die het volk waardig oordeelde, zijne belangen te behartigen; en indien de bedoelde veranderingen niet goed zijn, mogt men niet naar spitsvindige machinatien omzien, ten einde zaken doortedrijven, waarin het volk een ernstig woord heeft medetespreken. Toch hopen wij, dat de toeleg mislukken moge. Wij verwachten dat zelfs. Het land is door de Kamer-ontbinding, en door hetgeen daarop gevolgd is, ontstemd en verbitterd. Vele gematigde elementen der middenpartij zijn, als het ware, met geweld in de gelederen der op- | |
[pagina 776]
| |
positie gedrongen, en de vooruitgangspartij, vereenigd met het linkercentrum, heeft voortaan een onbestreden overwigt in de Kamer.’ De Mainzer-Beobachter, deze conclusie van het Coblenzer blad besprekende, vraagt, waarom dan de liberalen zich beklagen? ‘Indien de handelingen der Regering (zegt dat blad) uwe partij zoo aanmerkelijk hebben versterkt, behoordet gij haar daarvoor dankbaar te zijn. Of zijt gij misschien niet geheel zeker van uwe zaak, en is welligt de vrees, dat de stemming der natie, vooral na de behaalde voordeelen, niet bijzonder anti-ministerieel is, de oorzaak uwer verstoordheid? Wij, voor ons, gelooven, dat pruissische harten niet zoo geheel afwijkende van de algemeen-menschelijke natuur zullen geschapen zijn, dat zij niet nu en dan (als elders en overal) zouden aandrijven tot het offeren op de altaren der godin Fortuin. Het is, na Königgräz, moeijelijk, alles wat graaf Bismarck deed zoo bijzonder slecht te blijven vinden. O, indien de uitslag anders geweest ware!’ |
|