't Haagsche blad: in de eerste helft van december 1866 werd een prospectus verspreid om een vrijzinnig-liberaal Dagblad van Nederland op te richten en daarvoor een bedrag van f 500.000 als geldlening bijeen te brengen. Tot de initiatiefnemers behoorden o.a. de letterkundigen Dr. M.P. Lindo, Lodewijk Mulder, Mr. C. Vosmaer, het kamerlid T.J. Stieltjes en de predikant Dr. J.C. Zaalberg. Het zou verschijnen bij de uitgeverij Sijthoff te Leiden.
Waarde Heer Huët, Ik haast me U den ontvangst te berichten van de f 25., en 't spyt me in zoover dat ik U gister daarom vraagde wyl ge nu misschien ongerust zyt dat het geld verloren is. Maar gy zult wel berekenen dat onze brieven elkander gekruist hebben. Ik dank U wel.
Mogt het eens tepas komen myne geringe deelneming aan Uwe Courant uittebreiden, stel het dan S.V.P. voor, en wel zonder eenig terugzigt op myn verblyf hier. Integendeel, ik wil zoodra ik my wat bewegen kan, Zuidwaarts op. Myne vrouw, vroeger reeds uitgeput, zal bezwyken onder de inspanning. Haar moed ging altyd haar kracht te boven. De betrekking die zy nu vervult schynt vermoeiend te wezen (Zy heeft in 14 dagen een paar uur vry.) Zy geeft bloed op. Als ik naar Parys kon komen, en haar daar by my laten komen, zou 't een ware verlossing zyn. Dat wilde ik dus gaarne, en toch schreef ik niet aan den Heer Enschedé. Ik kan niet gelooven dat een voorstel van my iets zou uitrigten als gy er geen kans toe ziet. Bovendien ik vrees dat alles zal afstuiten op de ‘Begrooting’ van 't blad. En dit is natuurlyk! Waarom méér uitgaven te doen als 't met de nu vastgestelde, goed marcheert? Reeds begryp ik niet dat men f 25 smaands geeft voor rynberigtjes die, denk ik, even goed konden worden geleverd door 't gewoon intern personeel. Dit alles maakt my schuw my by de HH. Enschedé aantemelden met wat nieuws. Maar nog eens, komt het te pas iets voortestellen, doe het dan. Ik zal trachten stipt te doen wat gy, namens my, toezegt, of op u neemt.
Nu zoudt ge my een groote dienst kunnen bewyzen. Reeds na 't lezen der eerste aankondiging van Bosscha's Pruissen en Nederland, voelde ik begeerte dat boekje te lezen, wyl ik gis dat ik daarover iets zal te zeggen hebben. Ik heb den Duitschen geest eenigzins bestudeerd. (Niet omdat ik in Coblenz ben, want ik spreek niemand, maar ik las veel den laatsten tyd. Kent gy Dr. I. Scherr, professor te Zurich?