[8 oktober 1866
Brief van Tine aan De Geyter]
* 8 oktober 1866
Brief van Tine aan J. de Geyter. (Nederlandsch Museum, jrg. XX, 1895, blz. 101-103.)
Milaan, den 8n October 66!
Wel Edele Heer!
Sedert drie maanden ben ik met onze twee kinderen te Milaan, waar ik getracht heb een bestaan te vinden. Met behulp van den Heer Omboni, heb ik Eduard bij een professor in de kost gedaan, die hem klaar zal maken om van deze maand het examen te kunnen doen voor de école technique; hij maakt onbegrijpelijke groote vorderingen, en er bestaat niet de minste vrees dat hij niet toegelaten zal worden; hij spreekt het Italiaansch met groot gemak.
Ik ben in eene conditie geweest met mijne kleine Nonnie; doch men wilde liever iemand hebben, die geen klein meisje bij zich had; dat kon ik me begrijpen. Nu heden ben ik klaar gekomen, mij voor een jaar te engageren op een pensionnat, waar ik als institutrice en mijne lieve Nonnie als élève zal zijn; dit is nu alles vrij goed, maar 't ergste is dat ik maar 40 francs in de maand ontvang, en dat ik 35 francs s'maands voor Nonnie moet geven behalve de boeken enz. Ook leert zij de viool waar zij een bijzondere aanleg voor heeft; uit consideratie met mijne positie, behoef ik maar twaalf francs s'maands te geven, en dan zal zij naar 't Conservatorie kunnen gaan wat niets kost, en waar Artisten geformeerd worden. Zoo gaarne wenschte ik dat zij een talent er van maakte; aan aanleg ontbreekt het niet.
De gelegenheid om mij werkzaam te stellen op dat school durfde ik niet van de hand slaan, want met 't naderen van den winter en niets te hebben kon ik niet risqueren; de moeijelijkheid is nu maar, dat ik primo November naar 't school moet gaan en dat ik nog zooveel uitgaven voor Nonnie te maken heb; zij moet de school-uniform hebben en beddegoed meebrengen, en ik weet waarlijk niet hoe er aan te komen; Hoe hard 't mij ook valt de schijn op mij te laden van onbescheiden te zijn, heb ik toch de moed verzameld mijn toevlugt tot U te nemen; misschien zou U mij uit die moeijlijkheid kunnen redden; ik zoude U zoo innig dankbaar zijn, en dan zoude ik me met alle mogelijke geestkracht op mijne nieuwe betrekking toeleggen. Ik heb ten minste 't voorregt onze kinderen bij mij te hebben; ik kan de kleine Non zelve leeren, een geluk dat Dekker ook ontzegd is;