[24 juli 1866
Brief van Multatuli aan Tine]
* 24 juli 1866
Brief van Multatuli aan Tine. (Brieven VII, blz. 99-105; Brieven WB VII, blz. 79-83)
Coblenz, 24 Juli 1866.
Lieve beste Tine. Den 21sten kreeg ik je brief die den 17den is verzonden. Nu, ik ben er heel bly mee.
Ik heb den laatsten tyd vreesselyk gesjouwd en geleden. Dat ook jy in Holland ellendige dagen had, begryp ik zeer goed, maar ik blyf er by dat jou verblyf daar my zeer veel kwaad heeft gedaan. Men zag jou armoed lyden, en nu heette het dat ik in weelde leefde en jou in den steek liet. Maar dat kan jy niet helpen. Ook ben je niet naar Holland gegaan om daar te zyn, maar omdat je Brussel uit moest en Holland de eenige plaats was waar ik voorloopig te beschikken had over een kamertje en waar ik tel quel kennis had aan een restaurateur. Hoe zou je anders (hoe ellendig alles dan ook was!) een verblyfje en wat eten gekregen hebben? Nu, de welwillendheid van Weyer was lief, maar over d'Ablaing valt niet te roemen. Hy heeft aan anderen gezegd dat hy my eerst en later jou en Nonnie ‘onderhouden’ heeft, en aan my schreef hy den 2den dag reeds dat hy jou en Non niet ‘onderhouden’ kon. Die ellendeling heeft ons erg benadeeld. Verbeelje toen Siet kwam om ons overblyvend goedje te halen heeft hy 't niet willen afgeven, en gezegd dat hy de portretten wou verkoopen. Enfin!
Hoe nu ook alles geloopen is, ik ben erg bly dat je uit Holland bent. Daar moet je nooit weer komen dan schatryk.
Toch zyn er goede menschen, zeg je, en je vraagt om niet op te staan tegen die heeren der circulaire! Nu, ik heb er niets van gezegd tot nog toe, maar ik blyf er by dat dat infame stuk my den nekslag heeft gegeven. Ik word daarin geheel afgescheiden van jou en de kinderen, wat my vreesselyk grieft. En die voorstelling alsof ik van jelui 't geld