ver van den Max Havelaar, en van de Idëen, had mij de grootste belangstelling ingeboezemt; geestverwantschap, bewondering voor zijnen genialen geest, vertrouwen in zijn goed hart, maakten dat ik mij in relatie met hem stelde, eerst per brief, later persoonlijk - Vrijwillig heb ik hem menigmaal geholpen, voor zooveel ik kon, en bij die gelegenheden heb ik steeds zijne kieschheid leeren schatten, en heb mij kunnen overtuigen in hoevele zaken hij belasterd werd. - Herhaalde malen heb ik er bij hem op aangedrongen, om zich vrijtevechten door zijn werk, al was het ook eene Sisyphus taak, herhaalde malen hem toegeroepen dat zijn geest alleen hem moest redden; gebukt onder zorg, zeide hij mij steeds, kon hij niet werken. - Ik bood hem toen aan, eene kamer bij mij buiten interuimen, waar hij geheel vrij, onbekommerd, digt bij zijne vrouw en kinderen, zijne Idëen zoude kunnen voortzetten. - Hij weigerde, maar zijne weigering rustte op edele, en kiesche gronden. - Een aanval van wanhoop, joeg hem naar Frankfort om aan de bank zijn geluk te beproeven; natuurlijk verloor hij, kon er niet weg, en schreef mij hem te helpen; ik zond hem de som die hij mij vroeg, maar nog is hij daar; en trouwens indien hij niet werkt of niet werken kan, is het tamelijk onverschillig waar hij is. - Intusschen leed zijne vrouw armoede, zoo geen gebrek; ook zij moest geholpen worden, maar al die hulp aan hem, of aan haar, was letterlijk weggeworpen, en viel als eene droppel in de zee, zonder hen beiden één stap vooruittebrengen. - Wat ik van den beginne wel had ingezien, begreep ik nu deste meer, dat één enkele hier niets doen kon; de hulp van één persoon, putte dien persoon uit zonder hen te redden. - Ik had op medewerking gerekend, door de belangstelling die het ongelukkig lot van beiden moest opwekken; de mislukte portretverkoop deed mij zien, hoe gering
die medewerking was. - Hier in Breda zijn wel enkelen die Multatuli bewonderen, diep medelijden gevoelen met zijne vrouw, hen zouden willen helpen, maar hunne omstandigheden laten niet toe, iets van eenig belang te doen. - Nu echter UHEg: uwe hulp en medewerking toezegt, verandert alles, en begin ik hoop te voeden; uw invloed kan velen opwekken uit hunne onverschilligheid. - Daarom stel ik mij geheel onder uwe leiding, en hoop van UHEg. raad te ontvangen omtrent hetgeen er gedaan moet worden, van U, die ik wel niet de eer heb persoonlijk te kennen, maar die ik als koene voorvechter van verlichting en waarheid, in de Dageraad,